Allochtoon valt op door hoge cijfer criminaliteit
DEN HAAG – Criminaliteit en een hoge werkloosheid blijven zaken die in allochtone kring veel vaker voorkomen dan in autochtone kring. Ook als allochtonen dezelfde positie hebben als autochtonen, blijft het verschil bestaan.
Dat blijkt uit het jaarrapport integratie dat het Sociaal en Cultureel Planbureau vanmiddag heeft gepresenteerd.
Het rapport heeft onder meer onderzocht hoe ver migranten wat betreft opleiding, werk en andere zaken nog afstaan van vergelijkbare autochtonen. Zo zijn mensen uit beide groepen met elkaar vergeleken die hetzelfde opleidingsniveau hebben, even oud zijn en uit een gelijksoortig herkomstmilieu komen.
Daaruit blijkt dat criminaliteit en werkloosheid er bij allochtonen negatief uitspringen. Ook als migranten en autochtonen in dezelfde situatie zouden zitten, blijft er voor de migranten een negatief verschil bestaan.
Zo is van alle Marokkaanse jongens tussen 12 en 23 jaar 65 procent weleens aangehouden. Voor Antilliaanse jongens ligt dat percentage op 55 procent; voor autochtone jongens op 25 procent.
Ook de werkloosheid blijft een fors probleem. Die is de laatste jaren bij migrantengroepen snel toegenomen en bedraagt 12,6 procent tegen 4,5 procent bij autochtone Nederlanders. De jeugdwerkloosheid bij niet-westerse groepen ligt nog hoger en komt uit op 23 procent, waarbij –opnieuw– jongeren van Marokkaanse komaf de kroon spannen met een percentage van 28 procent werkloosheid.
Na een jarenlange daling is het aantal niet-westerse allochtonen met een uitkering de afgelopen tijd weer toegenomen. 12 procent heeft een bijstandsuitkering, onder autochtonen is dat 2 procent.
Verschillen worden niet alleen door algemene achterstandskenmerken verklaard, concluderen de opstellers van het rapport. Dat allochtonen vaker worden verdacht van een misdrijf of het slechter doen op de arbeidsmarkt, wordt bijvoorbeeld niet helemaal verklaard door hun lagere opleidingsniveau.
De onderzoekers leggen de bal daarvoor niet alleen bij de achterstandsgroepen zelf. „Op de arbeidsmarkt kan als verklaring voor het verschil bijvoorbeeld gedacht worden aan de gevolgen van discriminatie.”
Bij de hoge criminaliteit spelen „groepsspecifieke factoren” volgens de onderzoekers waarschijnlijk een rol, „zoals verschillen in sociale controle.”
Maar het SCP constateert ook positieve ontwikkelingen. Allochtone jongeren hebben nog steeds een onderwijsachterstand, maar lopen die wel in. De instroom in het hoger onderwijs onder Marokkanen en Turken van de tweede generatie steeg van 20 procent in 1995 tot 40 procent in 2010.
Verder trouwen Turkse en Marokkaanse Nederlanders steeds minder vaak met een partner die overkomt uit het land van herkomst. In 2001 was dat nog bij 50 procent van de huwelijken het geval, in 2010 was dat 20 procent.
Vorig jaar was 11 procent van de Nederlandse bevolking (1,9 miljoen personen) van niet-westerse afkomst. Twee derde hiervan was Turks, Marokkaans, Surinaams of Antilliaans. De omvang van deze vier groepen nam sinds 2000 met 250.000 personen toe. Dat kwam voornamelijk door geboorten. Het migratiesaldo (de immigratie minus de emigratie) bedroeg in 2010 slechts 2000 personen.