Joseph Hart was een wonder voor zichzelf
Midden in Londen ligt Bunhill Fields, een lommerrijke begraafplaats van de Engelse afgescheidenen. Hier werden broeders in het geloof begraven zoals Owen, Ivimey, Watts, Bunyan, Goodwin en Gill. Hier ligt ook het graf van Joseph Hart, totdat aan de hemel gezien zal worden het teken van de Zoon des Mensen.
De begraafplaats Bunhill Fields, vlak bij de City, takelt af. Graven zijn verzakt, zerken gescheurd, veel teksten onleesbaar. De bestrating ligt schots en scheef. Autoriteiten hebben al de noodklok geluid over deze bekende begraafplaats van Engelse dissenters (zij die zich hadden afgescheiden van de staatskerk), ingeklemd tussen de City Road en Bunhill Row.
Een fier oprijzende gedenknaald siert het graf van Joseph Hart. De originele grafsteen staat er nog netjes naast. Op die oude steen staat: „Ter herinnering aan Joseph Hart, in leven dienaar van het Evangelie in Jewin Street, overleden op 24 mei 1768, op de leeftijd van 56 jaar.”
Op de later aangebrachte gedenknaald staan vele teksten. Onder meer deze: „Hoewel ik een vreemdeling ben voor anderen en een wonder voor mijzelf, toch ken ik Hem, Christus, of liever: ben door Hem gekend. Waar de zonde vermeerdert, is de genade veel meer overvloedig geweest.”
Op de zuidzijde van de gedenknaald staat: „Joseph Hart was door de vrije en soevereine genade en door de Geest van God opgewekt uit de diepten der zonde, en bevrijd uit de banden van mondbelijden en zelfgerechtigheid, en geleid om voor zijn zaligheid geheel te rusten in de volbrachte verzoening en de volmaakte gehoorzaamheid van Christus. Genade is welkom nieuws voor hen die schuldig staan.”
Gelovige ouders
Joseph Hart werd „ongeveer in 1712” geboren te Londen. Over zijn jeugdjaren is niet veel bekend. In zijn korte autobiografie schreef Hart over zijn afkomst: „Tot mijn vreugde ben ik geboren in een gezin met gelovige ouders, leden van een vrije gemeente in Londen. Vanaf mijn prilste kinderjaren werd ik in aanraking gebracht met de Bijbelse boodschap. Ik kan mij niet herinneren dat ik ooit zonder indrukken of gevoelige aandoeningen over de waarheid was. Al heel jong kende ik werkzaamheden van Gods Geest. Maar al die indrukken waren slechts oppervlakkig, het was niet blijvend. Het meeste werd weer uitgewist door de dwaasheid van de jeugd.”
Bekend is dat zijn ouders ervoor zorgden dat hij gedegen onderwijs kreeg. Joseph leerde al snel de klassieke talen en bleek geboeid door taal- en letterkunde. Urenlang kon hij rondneuzen tussen de kramen met tweedehandsboeken in de centrumwijk Moorfield. Hij kende de meeste Engelse schrijvers van zijn tijd, maar zijn grote interesse ging uit naar oude Griekse en Romeinse schrijvers.
Hart leefde aanvankelijk „in een lauwe, smakeloze soort van religie, hoewel niet geheel zonder indrukken van Gods liefde, en af en toe een hartelijk gebed in stilte.”
Hij begon regelmatiger in de Bijbel te lezen, meestal las hij die in de grondtalen. Maar hij zag niet in waarvoor de dood van de Zaligmaker nodig was, en hij nam zich voor daar nooit in te zullen geloven.
Hart probeert zijn leven te beteren en te strijden tegen de zonde. Dat was erg nodig, want hij zondigde monsterachtig, zoals hij zelf zei. Meer en meer leerde hij de hardheid van zijn hart en de bedrieglijkheid van zijn leven kennen: „Nu werd het bij mij de vraag niet meer of ik een christen wilde zijn, maar of ik een christen mócht zijn. Niet of ik berouw zou hebben en geloven zou, maar of God mij waar berouw en een levend geloof geven wilde.”
Preek Whitefield
In het voorjaar van 1757 preekte George Whitefield in Londen. Onder zijn gehoor was ook Joseph Hart. Het werd een bijzondere dienst. Aan de goddelozen werd het oordeel aangezegd, maar ook werd de weg ter ontkoming in Christus aangewezen en aangeprezen. Verschillenden werden in het hart gegrepen. Velen weenden.
Ook voor Joseph Hart was het een onvergetelijke dienst. Later zou hij over deze dienst blijven spreken als het middel tot zijn bekering. „Sedert dat ogenblijk”, schrijft hij, „genoot ik een zoete vrede in mijn ziel en had ik zulke klare en herhaalde openbaringen van Zijn liefde tot mij, dat ik geen andere hemel begeerde.”
Gaandeweg voelde Hart zich geroepen om zelf Gods Woord te verkondigen. Zijn eerste preek hield hij in ”Old Meeting House”, St. John’s Court in Londen, over Filippensen 3:7-9.
In 1760 werd hij vaste voorganger van de gemeente van independenten in de Jewin Street in de hoofdstad. De gemeente was in 1672 gesticht door William Jenkyn, een vriend van John Flavel, die ook in deze kerk gepreekt had. Na Jenkyns dood heeft men Flavel daar zelfs beroepen, maar hij kwam niet.
Hart zou niet lang predikant zijn. In 1768 werd hij ziek. Op 26 mei 1768 (anderen zeggen: 24 mei) stierf hij op 56-jarige leeftijd, in zijn huis aan ”The Strand” in Londen. Hij werd begraven op Bunhill Fields. Duizenden woonden de begrafenis bij, die geleid werd door Harts boezemvriend, Andrew Kinsman.
Gedichten
De naam van Joseph Hart is vooral bekend gebleven door zijn gedichten en geestelijke liederen. Het eerste lied dat hij schreef, dateert uit het voorjaar van 1757, nadat hij in de week voor Pasen de doodsstrijd van Christus in Gethsémané had overdacht. In de liedbundel ”Gadsby’s Hymns” is dat nummer 802: ”’t Was a garden, as we read, at the foot of Olivet”.
In de liederenbundel ”Gadsby’s Hymns” (waarvoor Philpot een inleidend woord schreef) zijn 110 liederen (de nummers 773 tot 882) van Hart opgenomen. Joseph Charles Philpot noemde ze „voortreffelijke liederen, in meeslepende dichtvorm geschreven.”
Op 7 juli 1759 werd de eerste eigen bundel met Harts liederen in de verkoop gebracht door drie Londense boekhandelaars. Tijdens zijn leven kwamen er in totaal vijf drukken uit. De liederen gaan over allerlei onderwerpen: de twijfelende christen, gelukkige treurenden, geestelijke verlating, kastijding, heiliging, wet en Evangelie, vlees en geest, de door Gods Geest verlichte zondaar, de koperen slang, het gebed, de schat in de hemel, Gethsémané, de heilsfeiten en de uitverkiezing.
In een voorwoord dat Hart schreef voor zijn liederenbundel, ”The Author’s Experience”, staat: „Jezus Christus en Die gekruisigd is het enige dat ik begeer te kennen. In die vleesgeworden verborgenheid zijn al de rijke schatten van de goddelijke wijsheid begrepen. Dat is het doel waar ik krachtig begeer te komen. Dit is de beker der zaligheid, waarvan ik al dieper en dieper begeer te drinken.”
Van Joseph Hart is geen portret overgeleverd. Slechts enkele preken van hem zijn bewaard gebleven, zoals de stenografisch opgenomen kerstpreek over ”De Koning der Joden”, gehouden op eerste kerstdag 1767. Wat rest zijn z’n hymns.
Philpot en Sukey Harley over Harts liederen
Velen hebben zich in de loop der jaren uitgelaten over Harts liederen. Het is bekend dat Philpot erg op zijn liederen gesteld was. In de ”Gospel Standard” gaf hij daar vaak uiting aan. Bij voorbeeld op bladzijde 253 van jaargang 1864, waar Philpot schreef: „De liederen van Hart zullen blijven voortleven totdat de engel die op de zee en op de aarde zal staan, zijn hand zal opheffen en zweren dat er geen tijd meer zal zijn.” In een brief schreef Philpot over de liederen van Hart als over „het best geschreven proza naast de Heilige Schrift zelf.”
Een andere uitspraak van Philpot luidde: „De gedichten van Hart bevatten een uitgelezen schat voor een kind des Heeren dat kennis heeft aan eigen smarten en kwalen.”
Ook de bekende Sukey Harley (uit het Engelse Pulverbach) zong graag Harts liederen. In haar levensgeschiedenis kunnen we daarover lezen. Ze zei: „Ik denk altijd dat het hymneboek van Hart de gift van mijn hemelse Vader aan mij was.” Enkele maanden voor haar sterven werd Sukey Harley zeer bemoedigd door een hymne van Hart: „Ga heen en zoek die Vorst, die onbekende Koning,/ let op dit teken: het Kindeke heeft een stal tot woning,/ Zijn ligplaats is een krib’, in doeken is ’t gewonden,/ dat is Hij: zoek, totdat gij ’t hebt gevonden.”