Bach spelen op Bachs galerij in Arnstadt
Ze vonden het een avontuur. Het opnemen van Bachs cantates en orgelwerken in Bachs kerk in Arnstadt. Dat het best krap was op de orgelgalerij, deerde de leden van Musica Amphion en het Gesualdo Consort Amsterdam niet. „We willen zo dicht mogelijk benaderen hoe Bach geklonken kan hebben.”
Zangers, blazers, strijkers, een klavecinist en een organist musiceerden vorig jaar in de Johann Sebastian Bach Kirche in het Duitse Arnstadt. De plaats waar de achttienjarige componist zijn loopbaan begon. Niet alleen deze opnameplek is bijzonder, ook het programma blijkt niet alledaags. Op de eerste cd in een reeks, ”Jesu meine Freude”, staan niet alleen vocale werken, maar valt ook orgelmuziek te beluisteren. „Dat is een bewuste keus”, licht Pieter-Jan Belder toe. Hij is de geestelijk vader van het project ”Bach Contextueel”. „Een concertprogramma en een cd met vier cantates of enkel orgelwerken is overdadig. Vergelijk het met een bezoek aan het Amsterdamse Rijksmuseum. Op een gegeven moment ben je verzadigd en geniet je niet meer van alle moois. Ik heb nooit begrepen waarom twee belangrijke onderdelen in Bachs oeuvre, orgel en vocaal, zo weinig gecombineerd worden.”
Op elke cd-uitgave volgt een concertreeks in Nederlandse kerken. Volgende week zaterdag vindt in de Groote Kerk van Maassluis het eerste concert plaats. „We hopen daarmee het orgel- en cantatepubliek bij elkaar te brengen. Orgelwerken en cantates bloeien op als je ze met elkaar combineert.”
Lutherse eredienst
Klavecinist en blokfluitist Belder is artistiek leider van het barokgezelschap Musica Amphion. Hij kiest er bewust voor Bachs muziek in een liturgisch-muzikale context tot klinken te brengen. Niet alleen door terug te grijpen op de vorm van de lutherse eredienst in de tijd van de componist, maar ook door het programma rond een thema te groeperen. In Bachs tijd begon een kerkdienst met een toccata of een preludium op orgel en eindigde de bijeenkomst met de fuga die bij dit orgelwerk hoorde. Daartussen klonk vocale muziek.
Belder gaat nog een stapje verder. Hij gebruikt geen kistorgel, maar het kerkorgel als continuo-instrument en zet een klavecimbel op de galerij. Hij nodigt geen koor uit, maar laat cantates en motetten zingen door vier of vijf zangers. De klavecinist trekt wel grenzen. De Bijbellezing en de gemeentezang blijven achterwege. „Ik wil een liturgie niet commercieel uitventen. Wel vind ik dat liturgische muziek het best in een kerk tot haar recht komt. Ik ben zelf christen, maar de cd en de concertreeks hebben geen evangeliserend karakter.”
Fabel
Niet iedereen doet het, maar Belder kiest bewust voor de inzet van een klavecimbel in de cantates. „Het is al heel lang bekend dat Bach een klavecimbel op de orgelgalerij had staan. Dit blijkt uit bewaard gebleven onderhoudsnota’s. Bach begeleidde de musici en zangers die naast hem stonden waarschijnlijk vanachter het klavecimbel of als violist. De fabel dat hij zijn klavecimbel slechts inzette bij repetities om de kosten voor een orgeltrapper uit te sparen, is ontstaan in het begin van de vorige eeuw. De klavecimbels van toen klonken als spijkerbakken en musici kozen ervoor die instrumenten niet te gebruiken bij de uitvoering van vocale werken Dat is lang zo gebleven.”
In loop der jaren raakte Belder er ook van overtuigd dat een kerkorgel het juiste instrument is in een cantate. „Bach kende de kistorgels niet die wij gebruiken. Een kerkorgel biedt veel meer klankmogelijkheden dan zo’n klein instrument. De pijpen hebben wijdere mensuren, waardoor het hele ensemble een andere kleur krijgt. Het gebruik van een 16-voets register in het openingsdeel van een cantate klinkt geweldig.”
De pijpen van een kistorgel hebben een nauwe mensuur, weinig inhoud, legt Belder uit. „Dat geeft een kleine klank. Daarnaast staan pijpen in een kistorgel dicht op elkaar, terwijl ze in een kerkorgel meer ruimte hebben. Een wijdere orgelklank leidt tot een wijdere orkestklank, omdat musici reageren op wat ze horen. Net zoals ze inspelen op een ruimte.”
Veel hoon
Voor ”Bach Contextueel” wordt bewust gekozen om de sopraan-, alt-, tenor- en baspartij door één persoon en niet door vier zangers per partij te laten zingen, zoals vaak gebeurt. Joshua Rifkin kwam in de jaren tachtig van de vorige eeuw met de visie van één stem per partij, maar ontmoette veel hoon. Andrew Parrott viel hem later bij. Inmiddels kiezen ook dirigenten als Paul McCreesh, John Eliot Gardiner en Jos van Veldhoven voor die aanpak.
Pieter-Jan Belder omarmt Rifkins visie eveneens. „Bach had niet zo veel goede zangers om de kerkmuziek te verzorgen. Daar komt bij dat de vier stemmen begeleid werden door strijkers en blazers. Ze stonden dus niet alleen te zingen. En goede zangers winnen het in een kerk altijd van strijkers. Als Bach uit wilde pakken, voegde hij meer zangers, de zogeheten ripienisten, toe. Vergeet ook niet dat Bachs zoon Carl Philipp Emanuel in Hamburg slechts over zeven zangers beschikte.”
Belder vroeg het Gesualdo Consort Amsterdam, dat onder leiding van de bas Harry van der Kamp staat, mee te werken aan het project. „Zij zijn al jaren een ensemble en vormen een eenheid. Ik heb nog gezinspeeld met het idee om net als in Bachs tijd jongens in te zetten. Maar de jeugd van tegenwoordig wordt niet als toen dagelijks ondergedompeld in muziek, theologie en retorica. Daar komt bij dat jongens vandaag de dag veel eerder de baard in de keel krijgen dan eeuwen geleden.”
Turbobarok
Bij de interpretatie van vocale werken hecht Belder aan tekstuitbeelding. „Wat er muzikaal gebeurt, is afgeleid van de tekst. Woordaccenten moeten kloppen. Zangers dienen verstaanbaar te zijn en te weten waarover het gaat. Het is belangrijk oog te hebben voor het ritme in een tekst en voor de lange lijnen.”
Het valt op dat Belder de koralen breed laat zingen en dat ze rust uitstralen. „Ik kan een koraal er niet doorheen jassen. Sowieso heb ik niets met de turbobarok, met steeds harder en sneller. Muziek moet kunnen ademen en is veel te mooi om je te haasten.”
Veel musici gingen Belder en consorten voor in het uitvoeren van Bachs cantates en orgelwerken. Belder houdt zich echter niet bezig met de vraag of er een markt voor het concept is. „Dat is de dood in de pot. Bijna alles is immers al een keer gedaan. We zijn musici, willen muziek maken en vinden dat we iets te zeggen hebben.”
Nieuw licht op Bach
Musica Amphion en het Gesualdo Consort Amsterdam willen met het meerjarige project ”Bach Contextueel” nieuw licht op de cantates en orgelwerken van Johann Sebastian Bach werpen. Door ze te combineren en in een muzikaal-liturgische context te plaatsen. Ze nemen de werken op in een Duitse kerk, op de orgelgalerij. De programma’s zijn thematisch. De eerste uitgave, ”Jesu meine Freude” (Et’cetera KIC 1440; 25,00 euro), is gegroepeerd om het gelijknamige motet. Zo klinkt een orgelfantasie op dit lied (BWV 713) en de cantates ”Sehet, welch eine Liebe” (BWV 64) en ”Jesus schläft, was soll ich hoffen” (BWV 81). De Praeludium en Fuge in e-moll (BWV 548) omlijst het geheel. Als het project aanslaat, worden de komende jaren vijftien thema’s uitgewerkt. Elke uitgave omvat een cd en een boekje, waarin een uitgebreide toelichting staat. Dit keer van dr. Arie Eikelboom. Op iedere uitgave volgt een concertreeks. De eerste gaat komende zaterdag in Maassluis van start.
Fuge in e-moll. BWV 548.
Uit cantate Jesus schläft, was soll ich hoffen. BWV 81.
Uit cantate Sehet, welch eine Liebe. Bwv 64.