Immanuël
Psalm 8:6
„En hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen.”
Houd u eens bezig om in heilige meditatie deze Immanuël, Die –hoewel een weinig tijds– minder is geworden dan de engelen vanwege het lijden des doods, te beschouwen in Zijn begin, voortgang en einde op deze wereld. Hij kwam als Borg, als Zaligmaker. Door de vereniging der twee naturen werd Hij daartoe bekwaam, en zo nam Hij op Zich al de zonden van Zijn uitverkorenen. Zo kende Hij Zichzelf, daarvoor erkende Hem de Vader, zo zagen de engelen Hem aan. Daarom heeft de Heere onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen (Jes. 53:6).
Hij werd in armoede en verachting geboren; op de achtste dag onderging Hij de smartelijke besnijdenis; Hij moest uit Zijn vaderland vluchten. Het is duidelijk dat Hij in het zweet Zijns aanschijns Zijn brood gegeten heeft, en met Zijn (eigen) handen heeft gewerkt; dat was klaarblijkelijk het timmervak, daar Hij de ”timmerman” genoemd wordt. Als Hij tot krachtiger uitvoering van Zijn bediening komt, wordt Hij versmadelijk veracht, tegengesproken, gescholden. Dan wil men Hem van een steilte afstoten, dan neemt men stenen om Hem te stenigen, dan maken de oversten besluiten tegen Hem en waarschuwen iedereen voor Hem als voor de pest. In dit alles is Hij arm en heeft niets om Zijn hoofd op neer te leggen. Toen nu onze ongerechtigheid geëist werd, toen werd Hij verdrukt.
W. à Brakel, predikant te Rotterdam
(”Lof des Heeren op het genadeverbond”, 1689)