Gezangen zingen in het hart, niet in de kerk
Ruim een maand geleden sprak ik op zaterdagavond in de Grote Kerk te Alblasserdam, waar in het verre verleden Johannes Beukelman en de schoonzoon van Wilhelmus à Brakel stonden. Het was bij de presentatie van de cd ”De roem van vrije genade”, waarop het mannenensemble Ethan uit Noordeloos liederen van Johannes en Jacob Groenewegen zingt.
Als uitgangspunt van de overdenking bij dat concert nam ik de teksten uit de brief van Paulus aan de gemeenten te Efeze en Kolossensen waarin de Klein-Aziatische gemeenten ertoe worden opgeroepen om psalmen te zingen, lofzangen en geestelijke liedekens en dat met aangenaamheid in het hart.
Eigenlijk past zo’n tekst niet bij een dergelijke zangavond, want met die psalmen, lofzangen en geestelijke liederen worden volgens Calvijn en de kanttekeningen bij de Statenvertaling de diverse soorten psalmen bedoeld. Dat is een van de redenen om in de gereformeerde gezindte uitsluitend psalmen te zingen in de eredienst.
Waarom toch op die zangavond gekozen voor die teksten? Dat zat zo. Johannes Groenewegen was zijn ambtelijke bediening in Aarlanderveen begonnen. Hij stond daar van 1737 tot 1738 voordat hij naar zijn volgende en laatste gemeente Werkendam ging. Nu wil het geval dat vele jaren na hem, tijdens de langdurige periode dat ds. D. Meerburg Aarlanderveen diende, er in de jaren 1912 en 1913 een hulpprediker werd ingeschakeld om de arbeid van de predikant te verlichten. Die hulpprediker was niemand minder dan de bekende A. K. Straatsma, toen nog kandidaat, maar later predikant van achtereenvolgens de hervormde gemeenten te Elkerzee, Oosterzee en Echten, Meppel, Zandvoort en Den Haag. Hij was behalve kanselredenaar en spreker voor de NCRV een verdienstelijk schrijver. Hij was onder meer auteur van de roman ”De gantelboer”, waar in mijn kinderjaren de GezinsGids maandelijks mee adverteerde namens uitgeverij T. Wever te Franeker.
Over de diverse ontmoetingen die hij tijdens bezoeken in Aarlanderveen had heeft Straatsma ooit in ”Uit de kamferkist” een boekje opengedaan. Een van de verhalen is me bijgebleven en die heeft alles te maken met Efeze 5:19 en Kolossensen 3:16. Toen Straatsma namelijk op bezoek kwam bij een gemeentelid werd hij onder vuur genomen vanwege het opgeven van een gezang tijdens de eredienst; dat deed hij zoals alle voorgangers in Aarlanderveen. Ik citeer Straatsma’s weergave van het gesprek letterlijk: „„Je doet Gods volkie toch zo’n verdriet met die liedjes. Weet je waar de gezange gezonge worde? Die zinge ze in de hel.” Toen ik het waagde om te vragen: „Zouden ze dan in de hel zingen: ”Jezus Uw verzoenend sterven blijft het rustpunt van ons hart”? kreeg ik tot antwoord: „Daar sla je de spijker op de kop, dat zingen nou de mense, die met een ingebeelde hemel naar de hel gaan.” „Maar Paulus lijkt me nogal een voorstander van liedjes. Er staat toch: „Met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen.” Die opmerking van mij was er helemaal naast. „Dat zegge de mense nou altijd”, antwoordde hij triomfantelijk, „ze vergete dat er bij staat, zingende in uw hart!” Bij dat laatste woord zette hij alle registers open. „In uw hart, dat betekent nog niet in uw kerk.” Van die kant had ik het nog nooit bekeken, u vermoedelijk ook niet.”