Bijbelrooster zondag 22 t/m zaterdag 28 januari
Elke week besteedt Puntuit aandacht aan Bijbelstudie rond een bepaald onderwerp. Deze week is het thema ”Profeet”.
Zondag 22 januari 2012
Een profeet is niet altijd een toekomstvoorspeller. Genesis 20 vers 1 tot 7 ”Want hij is een profeet, en hij zal voor u bidden.”
”Ben jij ook profeet?” Als je die vraag hoort, krult er misschien een glimlach om je lippen. Dat is begrijpelijk. Vaak beschouwen kerkgangers en catechisanten profeten als louter toekomstvoorspellers. Dat is niet terecht. Profeten spraken tevens over het verleden. Zo lieten zij zien hoe Juda in de loop der jaren Gods verbond had gebroken (Jeremia 11:10). En hoe God dat strafte. Een herinnering als waarschuwing. Dus met de bedoeling dat Juda er in het heden van zou leren: God liefhebben en dienen!
Dikwijls koestert iemand het idee dat een profeet vooral inzicht heeft in wat er in de toekomst voor moois of lelijks gaat gebeuren. Dan klinkt het een beetje vreemd dat God Abraham een profeet noemde. Hoe zit dat? Koning Abimélech wilde Abrahams vrouw Sara toevoegen aan zijn harem. De Heere stak daar –met eerbied gesproken– een stokje voor. In een droom zei God: Niet zondigen, Abimélech! ”Krijg ik nu straf?” vroeg Abimélech. Nee, zei de Heere: Breng Sara weer bij Abraham, ”hij is een profeet, en hij zal voor u bidden” (Genesis 20:7).
Het Oude Testament hanteerde diverse woorden voor het begrip profeet. De oudste Hebreeuwse naam betekent ziener (2 Samuël 15:27). Dat is iemand die door de verlichting van Gods Geest dingen weet die mensen niet weten. Hoewel die gave ook wel voorkwam bij iemand die werd aangeduid als spreker, of –en dan natuurlijk dóór God– aangesprokene. Verder gebruikt het Oude Testament een woord dat de betekenis heeft van knecht van God, man Gods, wachter (Ezechiël 3:17). Ja, dan komt Abraham als profeet toch ‘dichterbij’.
Een profeet werd door God geroepen en aangesteld. Zo’n profeet maakte Gods wil aan Zijn volk of anderen bekend. Hij deed ook uitspraken, of verrichtte handelingen in de dienst van Zijn God. Kijk naar Ezechiël. Die moest de stad Jeruzalem op een steen tekenen. Hij moest zijn hoofdhaar en baard afscheren (Ezechiël 4:1; 5:1). Dat waren symbolische handelingen waardoor God tot het volk sprak. En Abraham ging als profeet voor Abimélech bidden.
Zou jij ook profeet willen zijn? Dat valt niet mee. Jona zag dat Ninevé zich bekeerde. Toen scheen hij een valse profeet (Jona 4:3). Jeremia werd uitgemaakt voor leugenaar (Jeremia 43:2). Wie anno 2012 Gods wil bekend maakt, komt er niet beter af.” Of bid je voor een hedendaagse Abimélech?
Maandag 23 januari 2012
Profetie is ook onderwijs, vermaning, bemoediging. 1 Korinthe 13 vers 12 tot 14 vers 4 ”Jaagt de liefde na, en ijvert om de geestelijke gaven, maar meest dat gij moogt profeteren.”
Matthéüs schreef zijn Evangelie vooral voor Joden. Telkens verwees hij bij zijn verhalen over de Heere Jezus naar oudtestamentische profeten. Met de formulering ”opdat vervuld zou worden” (Matthéüs 1:22; 2:15 enz.). Preekte Jezus in Galilea? (Matthéüs 4:15). De profeet had het voorzegd (Jesaja 8:23). Genas de Zaligmaker tal van zieken en wierp Hij boze geesten uit? (Matthéüs 8:16). De profeet zei: Hij nam onze krankheden op Zich (Jesaja 53:4). Matthéüs toonde aan dat de godsdienst van Jezus van Nazareth niet iets nieuws was.
Toch verwijst het Nieuwe Testament bij het woord profetie niet alleen naar het Oude Testament. A’gabus voorzei bijvoorbeeld dat er ”een grote hongersnood zou wezen over de gehele wereld” (Handelingen 11:28). Diezelfde A’gabus nam Paulus’ gordel, z’n riem en bond daarmee zijn eigen handen en voeten. Hij voorzei Paulus’ arrestatie in Jeruzalem (Handelingen 21:11). De dochters van evangelist Filippus in Cesaréa waren geen vrouwelijke ambtsdragers. Zij hadden de gave om toekomende dingen te voorzeggen (Handelingen 21:9).
De genoemde gevallen vormen uitzonderingen. Het nieuwtestamentische begrip profetie richt zich doorgaans niet op het voorzeggen van de toekomst. Het heeft dikwijls de betekenis van onderricht geven, stichten of opbouwen, vermanen, bemoedigen, opwekken tot geloof, verdraagzaamheid, lijdzaamheid, zachtmoedigheid. Dat bedoelde de apostel Paulus toen hij aan de christelijke gemeente te Korinthe schreef: ”Jaagt de liefde na, en ijvert om de geestelijke gaven, maar meest dat gij moogt profeteren” (1 Korinthe 14:1).
Slaat dat woord profeteren echt niet op het voorzeggen van de toekomst? Nee. Paulus maakte die bedoeling van dat woord profeteren zelf duidelijk. Hij schreef: ”Die profeteert, spreekt de mensen stichting en vermaning en vertroosting” (1 Korinthe 14:3). Dus het gaat bij dat door hem aanbevolen profeteren om inzicht in en uitleg van Gods Woord en Zijn bedoeling. Zoals ook Matthéüs telkens de vervulling van het Oude Testament in het Nieuwe aantoonde.
Paulus legde aan de christelijke gemeente te Korinthe uit dat de liefde belangrijker was dan de bijzondere gaven van de Heilige Geest, zoals die in de vroege kerk voorkwamen: spreken in tongen, genezing, voorzeggen van de toekomst.
Laat je hoofd niet op hol brengen. ”Jaagt de liefde na!” (1 Korinthe 13:1-2; 14:1). Vraag naar inzicht in en de bedoeling van Gods Woord. Dat begint heel persoonlijk trouwens niet met preken, maar met wedergeboorte, bekering en geloof (Johannes 3:3).
Dinsdag 24 januari 2012
God roept profeten en predikers. Jesaja 6 ”Daarna hoorde ik de stem des Heeren, dewelke zei: Wie zal Ik zenden, en wie zal voor Ons henengaan? Toen zei ik: Zie, hier ben ik, zend mij henen. Toen zei Hij: Ga henen.”
Henoch wandelde met God! (Genesis 5:22). Ook met Abraham had de Verbondsgod zo’n nauwe relatie. Hij zei: ”Zal Ik voor Abraham verbergen, wat Ik doe?” (Genesis 18:17). God sprak tot Mozes, heel persoonlijk, ”gelijk een man met zijn vriend spreekt” (Exodus 33:11). Zou je er niet jaloers op worden? Misschien zie je iets van de leegheid van de wereld zonder God. En toch kun je God niet missen. Het zingt soms in je hart: ”Wien heb ik nevens U omhoog, wat zou m’n hart, wat zou m’n oog op aarde nevens U toch lusten.”
Het Nieuwe Testament tekent Henoch als profeet (Judas:14). Wij beschikken niet over informatie die op een speciale roeping duidt. Toch hoorde zo’n roeping hoorde er bij. God riep Jesaja: ”Ga heen” (Jesaja 6:9). De Heere zei tot Jeremia: ”Ik heb u tot een profeet gesteld” (Jeremia 1:5). Die beide mannen schrokken daarvan terug. De een zei: Ik ben een man van onreine lippen. De ander zei: Ik kan niet spreken. Maar God beloofde: ”Ik geef Mijn woorden in uw mond” (Jeremia 1:9).
Juist die goddelijke roeping en de meegegeven boodschap maakten zo’n man tot een echte profeet. Wat denk je? Zouden zo’n geroepen profeet gemakkelijk hoogmoedig worden? Het in hun boetepreek voorzegde oordeel kwam uit. God zorgde voor hen! Ja, maar daar stond iets tegenover. Die profeten moesten onvoorstelbaar lijden. Elia was z’n leven niet zeker (1 Koningen 19:2). Jeremia raakte in gevangenschap (Jeremia 32:2). Het volk lachte hen uit. Met de sociale contacten van de profeten was het vaak droevig gesteld. God hield ze nederig.
Eigenlijk gaat het in de tijd vanaf Christus niet anders. De Heere Jezus riep de discipelen. ”Ik zal u vissers der mensen maken” (Matthéüs 4:19). Nadat de Zaligmaker was opgestaan zonde Hij ze de wereld in: ”Gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft, zend Ik ook u” (Johannes 20:21). En Paulus schreef: ”Hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden?” (Romeinen 10:15). Maar de meesten hadden een zwaar leven. Denk aan Paulus. Hij zat gevangen, werd gegeseld, gestenigd, verkeerde in doodsgevaar (2 Korinthe 11:23-25).
Wie anno 2012 zijn ambt trouw vervult, zal ook veel tegenslag ervaren. Maar als je zoals Henoch God mag liefhebben, met Hem wandelen, als Hij roept, dan kun je niet anders en wil je niet anders.
Woensdag 25 januari 2012
Een valse profeet is herkenbaar. 1 Koningen 18 vers 17 tot 29 ”Er was geen stem, en geen antwoorder, en geen opmerking.”
Ooit waren zogenaamde Jehovah’s Getuigen ervan overtuigd dat de wereld in 1914 zou vergaan. Volgens hen was de tempel in Jeruzalem in 607 voor Christus door Babyloniërs vernietigd. Die catastrofe zou het tijdperk der heidenen inluiden. Volgens hun apocalyptische ‘rekenkunde’ duurden de zeven tijden uit Daniel 4:16 totaal 2520 jaar. In 1914 zou het dus gedaan zijn met de wereld. Maar die toekomstvoorspelling bleek valse profetie.
De Bijbel vertelt ook van valse profeten. Koning Achab had een hele kliek godsdienstige fantasten om zich heen. De profeet Elia –een echte– daagde hem uit ”de vierhonderd en vijftig profeten van Baäl, en de vierhonderd profeten van het bos” naar de berg Karmel te roepen (1 Koningen 18:19). Elia liet een paar offerdieren komen. Hij zei: De God die door vuur zal antwoorden, die is God. Maar dat werd niks. ”Er was geen stem, en geen antwoorder, en geen opmerking” (1 Koningen 18:29). De valse profeten stonden voor gek.
En toch kon een valse profeet een opdracht krijgen om Gods Woord te spreken. Denk eens aan Bileam. Koning Balak wilde dat Bileam Israël vervloekte. God verbood het. Bileam weigerde (Numeri 22:13). Je vindt hem toch bijna een beetje sympathiek? Uiteindelijk kreeg hij toch toestemming van God. Toen sprak hij rijke, Messiaanse beloften uit: ”Er zal een ster voortkomen uit Jakob, en er zal een scepter uit Israël opkomen” (Numeri 24:17).
De kern van valse profetie is dat hij die zich voor profeet uitgaf helemaal geen opdracht kreeg om namens God te spreken. In zo’n situatie als die van Achab komen valse profeten openbaar. Toch kan hun verhaal heel verleidelijk zijn. Als de satan zich verandert in een engel des lichts (2 Korinthe 11:14). De Heere Jezus komt terug. Neem Zijn onderwijs ter harte: ”Gelooft niet iedere geest, beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn uitgegaan” (1 Johannes 4:1). Slik niet elk godsdienstig verhaal als zoete koek.
In de eerste eeuwen geloofde de ketter Montanus dat hij de Trooster was. En Christus zou heel snel –in de stad Pepuza, in Klein-Azië– terugkomen. Dat gebeurde niet. Ook de zogenaamde Jehovah’s Getuigen zaten er naast. Ook ten aanzien van de betekenis van Gods Woord lopen tal van valse profeten rond op de wereld. Toets wat je hoort aan het Woord.
Donderdag 26 januari 2012
Soms is een profeet ongehoorzaam. Jona 1 ”Maar Jona maakte zich op om te vluchten”
Zou jij profeet willen zijn? Best! Als je hoorders je over je kuif aaien. Als het je wat aanzien oplevert. Maar o wee, als je narigheid krijgt, omdat je mensen de wacht aanzegt. Als zij zich agressief gedragen. Als ze –niet letterlijk, daar zijn wij in het Westen te netjes voor– je doodvonnis eisen. Juist dat kwam in het Oude Testament nogal eens voor. Het ambt van profeet was niet fijn. Het bleek gevaarlijk. Hoorders sleurden zijn goede naam door het slijk. Jona’s woorden kwamen niet uit (Jona 4:3). Jeremia kreeg het etiket leugenaar (Jeremia 43:2).
Dus een profeet wilde niet altijd zo graag Gods mond zijn. Een profeet functioneerde soms tegen wil en dank. Zo iemand was geen profeet, omdat hij zijn eigen tijd en de toekomst zo goed doorzag. Of omdat hij zo uitnemend geschikt was voor z’n ambt. Maar omdat de hand van God hem finaal overweldigde (Jesaja 8:11). Van God kreeg hij onweerstaanbare opdracht tot spreken. Onverwachte, vreemde woorden soms. Ook voor hemzelf. Niet voor niets spraken profeten soms over de last die zij ontvingen (Jesaja 13:1; Habakuk 1:1).
Het woord last komt voor in de ouderwetse uitdrukking ”last en ruggespraak”. Ruggespraak is het overleg van de volksvertegenwoordigers met hun achterban. Het woord last duidt dan op een bindende opdracht door kiezers aan leden van vertegenwoordigende lichamen verstrekt. Als profeten spraken over hun last, was het de Ander die hen een bindende opdracht verstrekte. Het was de grote Lastgever, de Verbondsgod, de HEERE God Zelf, die zijn knecht, de profeet een last oplegde. Die last is dus een Godsspraak. Zij kan dreiging en genade inhouden.
Jona sloeg op de vlucht. Zo ver gingen niet alle profeten. Jeremia ervoer zijn opdracht als een brandend vuur, opgesloten in zijn gebeente (Jeremia 20:9). Hij kon niet zwijgen. De HEERE was hem te sterk. Dat was niet fijn. Want de omstanders, zijn luisteraars, staken de spot met de profeet (Jeremia 20:7). Hij kon niet anders. Als de hand van de Heere over hem kwam, nam hem dat helemaal in beslag.
De manier waarop God Zich aan Zijn profeten openbaarde, blijft een mysterie. Maar misschien weet jij, uit eigen bevinding, hoe de Heere Zijn Woord bijzonder heeft gebruikt in je leven. ”Ik neig het oor, daar ik op Gods inspraak wacht.”
Vrijdag 27 januari 2012
Profeet zei zondaars de wacht aan. 2 Samuël 12 vers 1 tot 10 ”Toen zei Nathan tot David: Gij zijt die man!”
Rembrandt zette Uria’s echtgenote Batsheba op het doek. De Bijbel zegt: David zond boden en liet haar halen (2 Samuël 11:4). Maar de kunstenaar fantaseerde er lustig op los. In de weinig zedelijke afbeelding houdt de vrouw een brief in de hand. Daarin zou David haar gebieden zich bij hem te voegen. Bathseba heeft een matte, melancholieke gelaatsuitdrukking. Ze scheen te weten wat haar wachtte. Het overspel van David had catastrofale gevolgen. Het kind stierf. En ”het zwaard zal van uw huis niet wijken tot in eeuwigheid” (2 Samuël 12:10).
De profeet Nathan diende koning David. Je zou kunnen zeggen: als hofprofeet. Hij gaf de koning in veel zaken advies. Nathan deinsde er niet voor terug om de koning het oordeel aan te zeggen wegens diens zonde met Bathseba. Zo was er nog een: de profeet Gad. Ook hij betekende veel in het leven van David. Desondanks bestrafte hij de koning over het tellen van het volk (2 Samuël 24:13). Het ging Nathan en Gad niet om menseneer, maar om Gods eer. Daarom zeiden zonder aanzien des persoons zelfs de zondige David de wacht aan.
De Bijbel vertelt nog zo’n geschiedenis. Josafat, koning van Juda, bezocht buurman Achab, de koning van Israël. Achab probeerde Josafat voor z’n karretje te spannen. Hij trachtte hem te betrekken in een oorlog tegen Syrië. Maar de godvrezende Josafat wilde eerst de wil van de Heere weten. De valse profeten spraken Achab naar de mond: ”Trek op, u wint.” Maar Josafat vroeg naar een profeet des Heeren. Achab liet Micha halen. Die had de moed op z’n eentje in te gaan tegen de Baäl-profeten (1 Koningen 22).
De door God geroepen profeet handelde zonder aanzien des persoons. Hij gaf door wat hij van God moest boodschappen. In dat opzicht is de profetie van God in de Bijbel totaal niet vergelijkbaar met allerlei soort woorden van de afgoden. Zo riepen ze tot bekering. Zo waakten zij voor de geestelijke belangen van het volk.
Trekken jij en ik ons in het daagse leven iets aan van Gods Woord, Zijn wet en de profeten? Mogen wij bij het Evangelie leven? Nemen jij en ik het –profetisch– op voor God, als wij in onze naaste omgeving of in de maatschappij dingen verkeerd zien gaan? Zonder aanzien des persoons? Profetisch?
Zaterdag 28 januari 2012
Christus, het hoogtepunt in de profetie. Lukas 4 vers 16 tot 21 ”Heden is deze Schrift in uw oren vervuld.”
Een profeet is niet altijd toekomstvoorspeller. Profetie in het Nieuwe Testament duidt vooral op onderwijs, vermaning en bemoediging. God roept profeten en predikers. Die geroepen profeten zeiden zonder aanzien des persoons zondaars de wacht aan. Soms was een profeet ongehoorzaam. Over profeten valt heel wat te zeggen. Maar het hoogtepunt van de profetie is daar, waar Gods boodschappers licht laten vallen op de Messias, de Zaligmaker, de Plaatsbekleder.
Zo kwam de Heere Jezus in Nazareth, het dorp waar Hij Zijn jeugd had doorgebracht. Het was sabbat. Hij ging zoals gebruikelijk naar de synagoge. Voor ieders oor las Hij uit de profeet Jesaja. ”De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden, om den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van hart.” Het lijkt, dat Jezus twee plaatsen aanhaalde: Jesaja 61 en Jesaja 42. Daarna zei Hij als het ware: ”Hier zit de vervulling van dat Woord.”
De woorden van de profeten in het Oude Testament hadden meestal eerst betrekking op de tijd en plaats waar ze waren uitgesproken. De profeet Jeremia zei: ”Zo zegt de HEERE: Er is een stem gehoord in Rama, een geklag, een zeer bitter geween; Rachel weent over haar kinderen” (Jeremia 31:15-17). Er werd stellig gehuild tijdens de wegvoering van de Joden uit Jeruzalem door de Babyloniërs. Maar de evangelist betrekt deze woorden tevens op de kindermoord te Bethlehem (Matthéüs 2:18). Dus op het lijden van de Heere Jezus.
Zo sprak de evangelist van het Oude Testament, Jesaja, over ”het jaar van het welbehagen des HEEREN, en de dag der wraak van onze God” (Jesaja 51:2). In eerste instantie gold dat het verdriet en de schande die de verdrukkers uit Babel Judeërs in gevangenschap hadden aangedaan. Als de Heere Jezus in de synagoge te Nazareth die woorden citeert, laat Hij liet dat woord wraak liggen. Het jaar van het welbehagen brak aan. En er was troost voor treurigen. Bij Jezus’ komst in Zijn vernedering. De wraak krijgt vorm bij Jezus’ wederkomst.
Jij hebt al heel wat profeten horen lezen. Thuis. Na het eten. Je leest ze zelf. Voor het slapen gaan toch ook? Werd Jezus Christus ooit jouw Alles, Degene die ons jou verborgen raadsbesluit en de wil van God aangaande je verlossing openbaarde?