Honderdste sterfdag van J. J. P. Valeton herdacht
UTRECHT – De Utrechtse oudtestamenticus prof. dr. J. J. P. Valeton jr. (1848-1912) overleed afgelopen zaterdag precies honderd jaar geleden. Gezien het belang van zijn werk was dat reden om op die dag een symposium aan hem te wijden.
Na honderd jaar is Valeton nog steeds niet vergeten. „Dat is”, aldus decaan prof. dr. M. Sarot van het Utrechtse departement religiewetenschap en theologie, „vanwege onze herkenning in zijn open benadering van de wetenschap vanuit een respectvolle houding tegenover religie.”
Op 14 januari 1912 overleed J. J. P. Valeton jr. De toevoeging ”jr.” is bedoeld om aan te duiden dat er nog twaalf andere ”J. J. P.’s” waren. Hij werd diep betreurd door vele leerlingen en geestverwanten. Van 1877 tot 1912 doceerde Valeton de oudtestamentische vakken aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Valeton was een bevlogen geleerde wiens vroomheid, zorgzaamheid en opvattingen veel studenten stempelden.
Op het symposium zaterdag in Utrecht, dat zo’n 130 familieleden, wetenschappers en geïnteresseerden trok, schetsten enkele nazaten zijn portret. Hoewel zij veel over hem te weten zijn gekomen, kunnen Peyronne Solis-Valeton en Mathée Valeton geen scherp beeld van hem krijgen. Zij tekenen hem als een gevoelig, misschien overgevoelig mens met een tamelijk negatief zelfbeeld. „Hij keek bijvoorbeeld op tegen spreekbeurten, terwijl hij een begenadigd en gewaardeerd spreker en prediker was. Koningin Wilhelmina achtte hem hoog.”
Dr. L. J. Dorsman, hoogleraar universiteitsgeschiedenis te Utrecht, plaatste Valeton in de context van de academische ontwikkelingen. „Rationalisme, determinisme en positivisme trokken de diepste sporen in de theologische faculteit. Daar hadden de hoogleraren de taak om de verworvenheden van het positivisme te verzoenen met het onbewijsbare, een probleem dat overigens reeds speelde sinds Voetius. In Valetons werk zie ik een constante twijfel, enerzijds over de wetenschappelijkheid van de theologie, anderzijds over de gevolgen van een wetenschappelijke benadering van de Bijbel. Er is zelfs sprake van halfslachtigheid, maar dat betekende geen halfzachtheid.”
Valeton dankte zijn bekendheid vooral aan het feit dat hij een voorman was van de ethisch-orthodoxe richting in de Nederlandse Hervormde Kerk. Deze richting stond in tussen vrijzinnigheid en orthodoxie. In die sectoren van de kerk werd ze als vlees noch vis beschouwd, als een halfslachtige compromistheologie.
Valeton bestreed dat, en prof. dr. J. A. Loader uit Wenen viel hem bij. „Valetons levens- en wereldbeschouwing was orthodox, terwijl hij kritiek had op tal van orthodoxe leerstukken. Typerend voor de ethischen was dat God in Zijn openbaring geen waarheden bekendmaakt, maar Zichzelf. Daarom hadden zij zowel moeite met het moderne positivisme als met het openbaringspositivisme van de orthodoxie. De ethische theologie wilde niet zomaar bemiddelen tussen vrijzinnigheid en orthodoxie, zij was een derde weg, met eigen kenmerken en een eigen identiteit.”
Stilstaan van zon
Wat dat eigene inhoudt op Valetons vakgebied liet prof. dr. B. Becking zien aan de hand van Valetons opvattingen over het stilstaan van de zon, die Jozua 10 tweemaal wordt vermeld. „In de orthodoxie werd de tekst letterlijk opgevat: God toonde door de zon te laten stilstaan Zijn almacht en zorg voor Zijn volk. Valeton betoogt daarentegen dat de eerste vermelding een latere losse kanttekening is die uiteindelijk in de tekst terechtkwam.
De tweede vermelding verklaart hij als dichterlijke taal, die in de vorm van beeldspraak uitdrukt dat de Israëlieten de dag beleefden alsof zon en maan niet ophielden hun licht te geven zolang de strijd duurde. De lezer hoeft niet met een wonder te rekenen. Of God dat wonder had kunnen verrichten noemt Valeton een ijdele vraag. Hij kan immers wat Hij wil. Dat is een uiting van zijn orthodoxe wereldbeschouwing.”
Valeton weigerde echter de tekst letterlijk te lezen. De taal gaf daarvoor geen aanleiding. „Als de vrijzinnige hebraïcus J. C. Matthes meewarig reageert op Valetons opmerking dat de Schrift betrouwbaar is, laat deze dat niet zomaar passeren. Hij stelt nog eens dat men de Schrift niet moet verwarren met een biologieboekje waarin nog enkele verouderde opvattingen uit eerdere drukken zijn blijven staan. De betrouwbaarheid van de Schrift is voor Valeton een functionele categorie. Hij licht die toe met het beeld van een gids die niet inboet aan betrouwbaarheid als er een knoop van zijn jas af is.”