De Bruijn, leerling Puchinger maar met eigen stijl
HILVERSUM – Leerling en opvolger van George Puchinger, maar met een andere stijl van optreden en spreken. Zo typeert VU-hoogleraar George Harinck prof. dr. Jan de Bruijn, voormalig directeur van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme aan de VU.
Deze week verscheen er een bundel van twaalf biografische opstellen over religie en politiek van dr. Jan de Bruijn onder de titel ”De sabel van Colijn” (uitg. Verloren, Hilversum). De bijdragen gaan onder anderen over A. Kuyper, P. J. Hoedemaker, H. Colijn, P. S. Gerbrandy. L. Schouten, A. F. de Savornin Lohman en J. Th. de Visser.
Het zijn opstellen van protestantse politici en theologen uit een tijd waarin godsdienst en politiek in Nederland nauw met elkaar verweven waren, stelt De Bruijn, momenteel hoogleraar in de politieke geschiedenis aan de Vrije Universiteit. Hoe verschillend de figuren ook, zij lieten zich allen inspireren door het ideaal van een christelijke natie. „In een tijd van verandering en modernisering trachtten zij de protestantse traditie in ons land voort te zetten en te vernieuwen.”
De titel van de bundel verwijst naar de sabel die destijds bij het ministerstenue hoorde, maar ook naar de eresabel die Colijn kreeg voor zijn militaire verrichtingen in Nederlands-Indië. De Bruijn: „Beide sabels zijn het symbool van een tijd met een heel andere cultuur, die nu ver van ons afstaat maar mij niettemin dierbaar is gebleven.”
De Bruijn was een gedegen kenner van het werk van Puchinger, maar zijn achtergrond was een andere dan die van Puchinger, stelt Harinck, in zijn voorwoord. „Jan de Bruijn was opgegroeid in een hervormde pastorie, hield meer voeling met Kohlbrugge dan met de voor Puchinger zo inspirerende Schilder en was meer van de lijn van Lohman dan van Kuyper.” Beide personen verschilden nogal „in stijl van optreden en in dictie van spreken.” „Maar leerling of niet of half, er zat in Jan de Bruijn ook iets van een tovenaar. Waar Puchinger soms in de conversatie iets kwikzilverachtigs had, daar had De Bruijn het in zijn schrijven en in zijn program.”
Nadat Puchinger met pensioen ging, ontwikkelde De Bruijn een beleid waarin collectievorming en historisch onderzoek een centrale plaats innamen, terwijl hij het publiek bij het documentatiecentrum wilde betrekken door middel van congressen, studiedagen en tentoonstellingen. In diverse door hem geredigeerde bundels bood De Bruijn een overzicht van de breedte van het Nederlandse protestantisme, mede aan de hand van nieuwe thema’s als de rol van de vrouw, protestantse splinterpartijen, muziekcultuur, seksualiteit en oorlog en vrede.
Nieuwe wegen sloeg De Bruijn ook in bij het Kuyperonderzoek. In het Kuyperjaar 1987 organiseerde hij een tentoonstelling en een grootse herdenking in Maassluis en verrijkte hij de historiografie met een beeldbiografie van Kuyper. „Daarmee vroeg hij als een van de eersten aandacht voor het beeld en voor de representatie in protestantse kring.”
De Bruijn bewoog zich op vele terreinen –sociale geschiedenis, cultuurgeschiedenis, archivistiek, kerkgeschiedenis– maar zijn voorliefde had toch de politieke geschiedenis, vooral de vervlechting van politiek en biografie. „Beladen als hij was met bestuurlijke verantwoordelijkheden behield hij zijn talent voor het grondige en geduldige archiefonderzoek, en voor de fraaie typeringen, de fijne ironie en de verzorgde stijl van zijn werk. De tovenaar in hem, en de verbazing en bekoring die daarbij hoort, is gebleven. Dat is in het steeds zakelijker wordende universitaire bedrijf haast een wonder te noemen”, aldus Harinck.