Kerk kan Arabische revolutie verder helpen
DAMASCUS – Christenen in Bagdad herdachten op 31 oktober in alle stilte dat het op deze dag exact één jaar geleden was dat er een bloedige aanslag werd gepleegd op de Mariakerk in de Iraakse hoofdstad.
De aanslag trok een zware wissel op de psyche van veel Iraakse christenen die zich vergeten en verlaten voelden door de rest van de wereld.
Het is wrang te moeten constateren dat een weerzinwekkende moordpartij de wereld moest wakker schudden, waarop de uiterst precaire positie van deze oude Assyrische gemeenschap de aandacht kreeg die ze verdient.
Een jaar later staat het vrijwel totale gebrek aan belangstelling voor de eerste herdenking van deze gruwelijke aanslag op 31 oktober in schril contrast met de massale mediabelangstelling in 2010.
In zekere zin valt dit wel te begrijpen. Het hele Midden-Oosten wekt momenteel de indruk in lichterlaaie te staan, waarbij persagentschappen zich haasten van Tunesië, via Syrië, naar Jemen, dat op het punt staat volledig uit elkaar te vallen. En al die ontwikkelingen gebeuren daar onder de noemer van ”democratische aspiraties” van de Arabische volkeren, waarvan de christenen geacht worden een integraal onderdeel te zijn.
Tijdens Kerst luisterden we ook dit jaar naar het altijd weer ontroerende verhaal van Jozef die met de zwangere Maria op weg was naar de stad van David en die onderdak zochten in een herberg waar echter geen plaats voor hen was. Intussen maken in het door geweld en massale werkloosheid getekende Midden-Oosten álle inwoners zich zorgen over hun toekomst, maar de zorg van met name christenen lijkt existentiëler. Zij vragen zich af of er in de toekomst voor hen nog wel plaats zal zijn in de herberg die vaderland heet.
Dit dringende vraagstuk staat niet op zichzelf, maar moet in een breder kader worden geplaatst. Het is namelijk het probleem van álle minderheden in een wereld die vaak wordt bepaald door de intolerantie van de meerderheid. Miljoenen sjiitische moslims hebben in het streng soennitische Saudi-Arabië niet het recht om moskeeën te bouwen, terwijl op haar beurt de soennitische minderheid in Iran zich door de sjiitische meerderheid zwaar voelt achtergesteld. De minderheid van Berbers in Libië klaagt net zo hard over stelselmatig doorgevoerde discriminatie als de Koerdische minderheid in Turkije.
Op de valreep van 2011 lijkt dit Midden-Oosten –met zijn meerderheden én minderheden– zich op een keerpunt van wegen te bevinden. In Europa hopen velen oprecht dat het pad van de verlichtte democratie zal worden gekozen.
Het zou een zegen voor de Arabische volkeren zijn, en vooral voor alle minderheden onder hen, als zich in het Midden-Oosten authentieke rechtsstaten zouden ontwikkelen, gebaseerd op de fundamentele rechtsgelijkheid van allen.
In Europa begonnen rechtsstaat en democratie in de 19e eeuw te ontluiken, nadat in de eeuwen daarvoor filosofen en rechtsgeleerden het noodzakelijke denkwerk hadden verricht waarop deze rechtsstaten konden worden gefundeerd. In de Arabische wereld kan men zich echter niet aan de indruk onttrekken dat deze wijsgerige basis voor rechtsstaat en democratie ontbreekt. En het is precies op dit punt dat er wellicht een unieke roeping én kans is weggelegd voor christenen dáár en voor hen in de westerse diaspora. Omdat zij het zijn die door de eeuwen heen hebben bewezen de brugfunctie tussen Oost en West te hebben vervuld die ook nu weer nodig is. En omdat zeker hun intellectuelen zich het westerse denken over recht en rechtstaat hebben eigen gemaakt.