Nederlandse kolonie Carambeí in Brazilië 100 jaar
Het was feest dit jaar in de Nederlandse kolonie Carambeí, in Brazilië. Honderd jaar geleden stichtten enkele Nederlandse gezinnen de gemeenschap in het zuiden van Brazilië. De Braziliaanse regering riep 2011 daarom uit tot het Jaar van de Hollanders in Brazilië.
Eenvoudige houten huisjes, gegroepeerd rond een klein kerkje. Zo zag het vroege Carambeí eruit. Precies zo is het nu weer te zien in het Zuid-Braziliaanse dorp. Dit jaar is er een themapark over Nederland geopend, met daarin een levensechte kopie van de nederzetting zoals die er in de beginjaren uit moet hebben gezien.
De huisjes en het kerkje zijn ooit zo gebouwd door mensen met namen als Verschoor, De Geus en Dijkstra. Ze kwamen uit Zuid-Holland (een grote groep uit ’s-Gravendeel), maar ook uit Groningen en Friesland. In Brazilië zochten ze een beter bestaan: vruchtbare grond, ruimte en werk. Carambeí werd de eerste Nederlandse gemeenschap in Brazilië. Later kwamen er meer Nederlandse kolonies, zoals Holombra (1948), Castrolanda (1950) en Arapoti (1960).
De Nederlandse aanwezigheid in Brazilië begint overigens niet in Carambeí. In de zeventiende eeuw zwaaide de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden zelfs meer dan twintig jaar officieel de scepter over ”Nederlands-Brazilië” (zie kader). In 1889 was er bovendien een groep Nederlandse emigranten op kosten van de Braziliaanse regering neergestreken in de regio Gonçalves Junior, midden in het oerbos van de staat Paraná.
In die allereerste Nederlandse kolonie woonden voornamelijk mensen van de Zuid-Hollandse eilanden, die na de grote havenstaking van 1905 aanvulling kregen van enkele Rotterdamse havenarbeiders. In 1908 togen de Strijense broers Leendert en Jan Verschoor naar Brazilië om daar hun geluk te beproeven. Ook zij streken neer in het oerwoud van Gonçalves Junior.
Tropische ziektes
Het werd geen succes. Ze kwamen terecht in een gemeenschap die kampte met veel tropische ziektes en hoge sterftecijfers. Er waren rattenplagen en er was tekort aan voedsel. Met name veel kinderen en vrouwen overleden in de kolonie. De vrouw van Jan Verschoor vormde daarop geen uitzondering. En met de landbouw werd het ook al niets.
„De mensen daar gingen allemaal dood”, herinnert de hoogbejaarde Aart-Jan de Geus uit Carambeí zich in een recent uitgezonden documentaire van Omroep Friesland. Zelf heeft hij Gonçalves Junior niet meer meegemaakt, maar zijn ouders wel. „Mijn moeder wilde er nooit over praten, zo erg vond ze het”, aldus De Geus.
Veel inwoners van de ongelukkige kolonie trokken op kosten van de Nederlandse regering terug naar hun vaderland. De broers Verschoor besloten echter met een aantal andere families de bakens binnen Brazilië te verzetten. Zij kwamen zo terecht in Carambeí, zo’n 80 kilometer ten noorden van de oude kolonie. Carambeí lag 1000 meter hoger en had een gunstiger klimaat.
De Braziliaanse spoorwegmaatschappij bood de Nederlanders grond en vee aan, die ze in tien jaar moesten afbetalen. De spoorwegmaatschappij, die in Britse handen was, beloofde bovendien melk af te nemen voor de werknemers die werkten aan de rails van São Paulo naar Rio Gronde do Sul.
Orgel
Met Carambeí ging het al snel voorspoediger dan met de nederzetting in Gonçalves Junior. Er waarden geen tropische ziektes rond en het dorp ontwikkelde zich voorspoedig rondom de drie pijlers van kerk, school en de coöperatie.
De kolonisten waren alle van gereformeerden huize, en dus kwam er een gereformeerde kerk (de Igreja Evangélica Reformada). Hoewel de kolonisten in Nederland bij verschillende denominaties behoorden (gereformeerden, christelijk gereformeerden), besloten ze in de kolonie samen op te trekken. Tekenend is dat veel van de kolonisten hun harmonium hadden meegenomen naar het verre Zuid-Amerika. Zingen deden ze namelijk graag. Psalm 68:10 (Geloofd zij God met diepst ontzag) is de lokale geschiedenis ingegaan als de pionierspsalm bij uitstek.
Naast de kerk speelde de coöperatie Batavo een belangrijke rol in het dorp. De Nederlandse boeren waren al snel verenigd in kerk en school, maar op commercieel gebied elkaars concurrenten. Dat veranderde echter met de komst van de coöperatie. Samen werd er kaas gemaakt. Batavo is bovendien de geschiedenisboeken ingegaan als de eerste agrarische coöperatie in heel Brazilië.
Portugees
De coöperatie was voor de Nederlandse immigrantengemeenschap echter veel meer dan enkel een agrarisch samenwerkingsverband. Batavo legde wegen aan, zorgde voor sportvoorzieningen en regelde in 1961 zelfs de komst van stroom naar het dorp. Zelfs het schoolgeld en de kerkelijke bijdrage gingen via de coöperatie.
In het huidige Carambeí zijn de Nederlandse wortels nog altijd goed zichtbaar. Momenteel wonen er nog zo’n 4000 afstammelingen van Nederlandse immigranten in Carambeí, op een totaal van 18.000 inwoners. Ja, het Portugees in inmiddels de gangbare omgangstaal, zeker voor de jongere generaties. In de kerk zijn de meeste diensten inmiddels in de landstaal, maar het Woord wordt ook nog in het Nederlands gebracht. En op de basisschool is er nog altijd de mogelijkheid Nederlandse les te volgen.
Dit jaar zijn de Nederlandse wortels bovendien nog eens onderstreept. In het themapark over Nederland moet volgend jaar bovendien een aantal Amsterdamse grachtenpandjes en een museum te bezichtigen zijn. En natuurlijk worden er meren en sloten aangelegd. De Nederlandse wortels zijn in Carambeí niet zomaar vergeten.
Nederlands-Brazilië (1630-1654)
Lang voor de stichting van Carambeí waren Nederlanders al actief in Brazilië. In de 17e eeuw bestond er in de Nederlanden veel vraag naar suiker. In de zoektocht naar het witte zoet viel het oog van de Nederlanders op Brazilië. Er was echter één probleem: dat was in handen van de Portugezen. In 1621 werd daarom de West-Indische Compagnie (WIC) opgericht met het doel daar verandering in aan te brengen.
De WIC werkte begin jaren twintig van de 17e eeuw aan ”een groot desseyn”: een aanvalsplan op de Portugese nederzettingen in Brazilië. De compagnie voerde een reeks mislukte pogingen uit, maar in 1630 veroverden ze uiteindelijk Recife, een stad in het suikerrijke noordoosten van Brazilië. Ze zouden er tot 1654 blijven. In dat jaar verjoegen de Portugezen de Nederlanders weer.
Of de kolonisatie de Nederlanders iets opgeleverd heeft? Het economische succes van de kolonie was beperkt. De kolonisators hadden te maken met felle tegenstand van de oorspronkelijke bevolking en met voortdurende tegenaanvallen van de Portugezen.
De meest stabiele tijd kende de kolonie onder het gouverneurschap van Johan Maurits van Nassau (vanaf 1637-1643). Hij droeg niet enkel zorg voor de economische ontwikkeling, maar besteedde ook veel aandacht aan de wetenschap. Hij nam kunstenaars, wetenschappers en cartografen mee naar Brazilië om het ‘nieuwe’ werelddeel in kaart te brengen. Daaruit ontstond onder meer de manuscriptatlas ”Den corte beschrijvinge inhoudende de cust van Brazil ende meer andere plaetsen”. Deze tekst is recent fraai heruitgegeven door uitgeverij Walburg Pers in Zutphen. De Leidse wetenschappers Henk den Heijer en Ben Teensma tekenden voor een goed leesbare inleiding. Ze introduceren niet alleen de tekst, maar schetsen ook in het kort de geschiedenis van de Nederlanders in het Atlantisch gebied. Den Heijer en Teensma namen afzonderlijke hoofdstukken voor hun rekening. Nadeel daarvan is dat er soms enig overlap in zit. Zo begint Den Heijer in hoofdstuk zes uit te leggen dat Johan Maurits tot gouverneur van Nederlands-Brazilië werd benoemd, terwijl heel hoofdstuk drie (van Teensma) daar al over ging.
De tekst van de manuscriptatlas is in Oudnederlands weergegeven en is in belangrijke mate een routekaart voor zeelieden: „een groot mijl van Bara Grande leijt Ponot Mongos.” De tekst bevat echter ook beschrijvingen van volken, zoals van de ”Baldivianen”. Die zijn ”heel vuijl van aert”, leren we, en ook nog eens lui. „Haer vrouwen moeten al ’t werck doen, ende sij neemen sooveel wijven als sij connen voeden. Eenige hebben 12 à 13 vrouwen, maer weeten van geen trouwen.”
Mede n.a.v. ”Nederlands-Brazilië in kaart. Nederlanders in het Atlantisch gebied 1600-1650”, Henk den Heijer en Ben Teensma, Walburg Pers, Zutphen, 2011; ISBN 978 90 5730 774 4; 191 blz.; € 29,95.