Politiek

Toch liever Kamerlid met diploma’s

In zijn onlangs verschenen boekje ”Altijd in beweging” vertelt CU-leider Slob een aardige anekdote. Als vroeger aan zijn dochter Lotte gevraagd werd wat ze wilde worden, antwoordde ze steevast ad rem: „Kamerlid, want daar heb je geen diploma’s voor nodig.”

9 December 2011 23:01Gewijzigd op 14 November 2020 18:08
Poppe. Foto ANP
Poppe. Foto ANP

En gelijk had ze. Hoewel? Toch eigenlijk ook weer niet. Op een onzichtbare, niet gestuurde wijze is er in de politiek wel degelijk een selectiecriterium werkzaam, dat ertoe leidt dat in de volksvertegenwoordiging hoger opgeleiden oververtegenwoordigd zijn. En niet zo’n klein beetje ook.

De Utrechtse bestuurskundige Mark Bovens legde er in 2006 in zijn boek ”De diplomademocratie” al de vinger bij. Van alle Nederlandse parlementariërs is zo’n 80 procent hoogopgeleid, terwijl op de totale bevolking gezien slechts zo’n 25 procent het hoger onderwijs (hbo, universiteit) heeft doorlopen.

Dat is een forse kloof. Een kloof die de achterliggende jaren niet kleiner, maar groter is geworden. Hadden we in de SP’er Remi Poppe tot 2010 in elk geval nog één volksvertegenwoordiger die alleen lager onderwijs had genoten, inmiddels is dat soort parlementariërs aan het Binnenhof geheel uitgestorven.

De publicist David van Reybrouck laat in zijn dit jaar verschenen essay ”Pleidooi voor populisme” zien dat de verhouding bij onze zuiderburen nog schever is. Waar ongeveer een kwart van de Belgische bevolking hoogopgeleid is, bezet dat kwart 93 procent van de zetels in het federale parlement.

Misschien vraagt iemand: Is dat dan zo erg? Bovens en Van Reybrouck tonen aan dat deze situatie op zijn minst problematische kanten heeft. Hoger opgeleiden denken anders dan lager opgeleiden. Hoger opgeleiden zijn, ruwweg gesproken, voor Europa, voor de multiculturele samenleving en voor ontwikkelingssamenwerking. Lager opgeleiden hebben bij al deze thema’s een heel ander gevoel. Hun mening horen zij echter niet of uiterst beperkt terug als zij via krant, radio, tv of internet politieke discussies of Kamerdebatten beluisteren.

Dat leidt bij hen tot een gevoel van vervreemding, tot frustratie en tot afwending van het landsbestuur. Bij verkiezingen hebben zij een sterke neiging thuis te blijven. Maken zij de gang naar de stembus toch, dan is de kans groot dat zij voor een proteststem kiezen en populistische partijen aan de zoveelste overwinning helpen.

Hoe erg dat laatste is, hangt van iemands persoonlijke waardering van populisme af. Zolang het over partijen gaat die zich binnen de democratische orde willen bewegen, is er nog altijd geen groot probleem. Maar als steeds grotere groepen burgers, nadat zij ook in het populisme teleurgesteld zijn, zich in ergernis en woede afwenden van „dat zootje in Den Haag”, vormt dat voor de samenhang van een maatschappij wel degelijk een gevaar.

Wat valt ertegen te ondernemen? Wie de denklijn van Bovens en Van Reybrouck volgt, komt tot een simpele oplossing: laat politieke partijen zorgen dat er meer laaggeschoolden in het parlement komen.

Toch is dit zo makkelijk niet als het lijkt. De meeste 
vmbo’ers hebben helemaal geen zin zich bij politieke partijen aan te sluiten. Het merendeel van hen zou zich diep ongelukkig voelen in de Haagse debatwereld, die veel parate kennis vraagt en een hoog abstractieniveau kent.

Veel effectiever is daarom als
goed opgeleide politici zich con-
tinu in zouden spannen om contact te houden met de gewone man en zijn leefwereld. Om daar dan vervolgens in hun politieke bezig-zijn blijk van te geven, zonder dat zij zichzelf degraderen tot slaafse navolgers van de publieke opinie.

Is dit mogelijk? Politici als Wiegel en Fortuyn bewezen het. Zij vertolkten wat het gewone volk dacht, zonder de illusie te scheppen dat zij zelf tot dat gewone volk behoorden. Wiegel was en bleef –ook in zijn taalgebruik en manieren– een heer. De zich in een Daimler voortbewegende dandy Fortuyn had ronduit elitaire trekjes. Maar de mensen op straat voelden zich wel door hem vertegenwoordigd.

Of wat te denken van voormalig PvdA-leider Den Uyl? De wat geaffecteerd sprekende academicus had geen enkele neiging in slobbertrui of spijkerbroek aan het Binnenhof te verschijnen en te doen alsof hij zelf een arbeider was. Was niet nodig. Hij wist wat er onder de gewone mensen leefde, de gewone mensen wisten dat hij het wist en vertrouwden hem het werk in Den Haag toe. Want híj had ervoor doorgeleerd.

Meer over
Wandelgangen

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer