De koffer van Curie
Het is het pronkstuk van de tentoonstelling, maar toch blijven bezoekers er gevoelsmatig een eindje vandaan. In Leiden staat een reageerbuisje met (radioactief) radium in de schijnwerpers dat Marie Curie persoonlijk de stad in bracht.
Op de kop af een eeuw geleden, in de zomer van 1911, reist de beroemde Franse wetenschapper per trein van Parijs naar Leiden. In de koffer van de vrouw die aan de wieg staat van de ontdekking van het verschijnsel radioactiviteit zitten twee buisjes radium. Einddoel is het koudelaboratorium van Heike Kamerlingh Onnes, de man die de temperatuur kan laten zakken tot -269 graden Celsius, slechts 4 graden boven het absolute nulpunt. Een prestatie waarvoor hij in 1913 de Nobelprijs voor natuurkunde krijgt.
Curie vult in Parijs haar dagen met onderzoek naar de eigenschappen van het door haar ontdekte radium. Wat ze ook probeert –warmte, koude, hoge druk, vacuüm, licht, donker– de straling blijft constant en het verschijnsel daardoor des te ongrijpbaarder. Koud is in die dagen in Parijs nog geen 200 graden onder nul, verder komen Franse natuurkundigen niet. Vandaar dat ze in de zomerperiode –als ze geen les hoeft te geven– afreist naar de Leidse universiteit.
Daar beschikt ze over vloeibaar waterstof van -253 graden Celsius. Van 20 tot 25 juli logeert Curie bij Kamerlingh Onnes thuis en experimenteren ze gezamenlijk met het mysterieuze radium.
De Franse natuurkundige werkt met twee monsterbuisjes. Het ene meet ze door bij kamertemperatuur, het andere stelt ze aan koude bloot. Wat ze verwacht, weten we niet, maar feit is dat temperatuur niet de minste invloed op radioactiviteit heeft.
Raadselachtige straling
Wetenschap komt voor Curie een leven lang op de eerste plaats. De straatarme, briljante Poolse Manya Sklodowska ziet kans om in 1891 in Parijs natuurkunde te gaan studeren. Een paar jaar later trouwt ze met de acht jaar oudere natuurkundige Pierre Curie. Na de geboorte van hun eerste kind bijt ze zich voor haar promotieonderzoek vast in de raadselachtige straling die Henri Becquerel in 1896 heeft ontdekt. Ze weet ook haar man over te halen om zich volledig op radioactiviteit te richten.
Het is hard werken in het laboratorium van Pierre, dat meer lijkt op een vervallen schuur. Op de binnenplaats liggen tonnen pekblende (het mineraal uraniniet) opgeslagen, wachtend op bewerking in de oven. Omgeven door giftige dampen ziet Marie kans de radioactieve stof uit het uraniumerts te isoleren. Naast uranium vindt ze nog twee radioactieve stoffen. De sterkste straler noemt ze radium, de zwakkere polonium, naar haar geboorteland.
Curie is vast van plan het niet bij één bezoek aan Leiden te laten. Van vervolgonderzoek is nooit iets terechtgekomen.
Voor voetlicht
Niet voor niets brengen de organisatoren van het Jaar van de Scheikunde –2011– juist Marie Curie voor het voetlicht. Iemand die haar sporen in de scheikunde verdient in een tijd dat dit voor een vrouw verre van vanzelfsprekend is.
Als eerste vrouw slaagt ze erin een Nobelprijs te bemachtigen – in 1903 voor natuurkunde en in 1911 gevolgd door die voor scheikunde. Daaruit blijkt zonneklaar dat ze, in de mannenwereld die de wetenschap dan nog veel meer is dan vandaag, niet zozeer opvalt door haar geslacht maar juist door haar prestaties.
Veilig
De radiumbuisjes heeft Curie in Leiden achtergelaten. Eén ervan –de andere is spoorloos– is nu tijdelijk te zien in Museum Boerhaave. Veilig achter loodglas, met een geigerteller ernaast die een waarde van enkele microsievert per uur aangeeft.
Dat bezoekers op een afstand van 1,5 meter achter een hekje moeten blijven staan, heeft alles te maken met de strenge normen die in Nederland gelden, legt museumdirecteur Dirk van Delft uit. „De stralingsinspectie heeft vastgesteld dat bezoekers die minder dan twee uur op 1,5 meter van het preparaat vandaan staan, ruim binnen de norm blijven.”
Dat wil niet zeggen dat medetreinreizigers honderd jaar geleden –het preparaat straalde toen vrijwel even sterk– veel gevaar liepen. Een röntgenfoto levert veel meer straling op dan een paar uur in de nabijheid van het buisje.
Desondanks gaat het preparaat half maart –na afloop van de tentoonstelling– weer terug naar het Covra in Vlissingen, dat de bronnen normaal gesproken bewaart. Dit instituut, dat ook het radioactieve afval van de kerncentrale in Borssele opslaat, houdt het voor iedereen op veilige afstand.
Dubbele eer
Het is niet voor het eerst, als Marie Curie op 10 december 1911 in Stockholm een Nobelprijs ophaalt. Toch is alles anders. De eerste keer deelt ze de prijs met Henri Becquerel en haar man Pierre. De tweede keer staat ze er letterlijk en figuurlijk alleen. Pierre is in 1906 door een koets geschept en overleden, slechts 46 jaar oud.
Een vrouwelijke Nobelprijswinnaar is op zich al een bijzonderheid. Marie Curie krijgt er zelfs twee en ook haar dochter Irène ontvangt de scheikundeprijs, in 1935. Eveneens voor onderzoek naar radioactiviteit. En eveneens samen met haar echtgenoot.
Amper 5 procent van de Nobelprijswinnaars is een vrouw, becijfert de Vlaamse natuurkundige Martin Hinoul in zijn boek ”Geniale geesten. 110 jaar Nobelprijzen” (Universitaire Pers Leuven, 2011; ISBN 978 90 5867 878 2; 336 blz.; 19,95 euro). De meeste vrouwen zijn te vinden in de wereld van literatuur en vrede. Bij geneeskunde, scheikunde en vooral natuurkunde zijn vrouwen nog dunner gezaaid. De natuurkundeprijs is slechts twee keer naar een vrouw gegaan, opvallend genoeg beide keren naar een dame van Poolse afkomst.
Het laatste decennium neemt het aantal vrouwen toe, schrijft Hinoul in zijn encyclopedisch aandoende werk waarin hij 838 winnaars portretteert. De eerste geneeskundeprijs voor een vrouw valt pas in 1947. Uiteindelijk zijn het er toch nog tien geworden.
Het feit dat ze de prijs tweemaal krijgt, maakt de prestatie van Marie Curie nog indrukwekkender. Slechts drie anderen schoppen het ook zo ver. Mede-uitvinder van de transistor John Bardeen krijgt twee keer de prijs voor natuurkunde (1956 en 1972), Frederick Sanger twee keer voor chemie (1958 en 1980) en Linus Pauling die voor chemie (1954) en voor de vrede (1962).