Monument Hoek van Holland herinnert aan Joodse kindertransporten
ROTTERDAM – Dertien was hij toen zijn ouders hem op de trein zetten. Die voerde hem weg van zijn familie, zijn woonplaats, zijn vaderland. „In Duitsland was voor ons geen plaats meer.”
Harry Ebert (86) en zijn twee zussen woonden vanmiddag in Hoek van Holland de onthulling bij van het monument dat herinnert aan de kindertransporten: jonge Joodse inwoners van Duitsland, Oostenrijk, Polen en Tsjechoslowakije werden in veiligheid gebracht voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak.
Voor Ebert –geboren in Heidelberg– was het destijds al de tweede keer dat hij zijn vaderland verliet. „In 1937 was ik naar een school in Italië gegaan, want in Duitsland werd het me onmogelijk gemaakt de middelbare school af te maken.”
Hij kwam toch terug naar Duitsland. „Ik kon naar een privéschool in Ulm. De regering maakte er echter algauw een eind aan. Het schoolcomplex werd in partjes verkocht. Het gebouw waarin ik verbleef, werd eigendom van generaal Rommel. Dus als Jood woonde ik korte tijd in een gebouw van een nazigeneraal”, lacht Ebert.
Na de aanvallen op Joden tijdens Kristallnacht (november 1938) kwam een vrouw uit Amsterdam zijn twee zussen ophalen. „Zij kregen onderdak in Bodegraven; daarna in Loosdrecht. Ik werd in januari 1939 op de trein naar Rotterdam gezet, samen met andere Joodse kinderen. In Gouda, waar we tijdelijk verbleven, voetbalde ik met de jongens uit de stad en gingen we naar de Reeuwijkse Plassen. Ik ging naar een landbouwschool in de Wieringerwaard, waar we sloten uitbaggerden en moerasgas opvingen voor gebruik in de school.
Ondertussen was mijn vader erin geslaagd als gast van een bisschop naar Engeland uit te wijken. Omdat vader tijdens de Eerste Wereldoorlog twee keer gewond was geraakt, had hij ondanks zijn Joodse afkomst toestemming gekregen om de advocatenpraktijk die hij samen met zijn vader had, voort te zetten. De grond werd hem echter toch te heet onder de voeten.
Moeder bleef in Mannheim, omdat ze haar oude ouders niet wilde achterlaten. Toen vader een visum voor de Verenigde Staten had bemachtigd, liet hij ons in Loosdrecht en de Wieringerwaard ophalen. We verlieten Nederland in het voorjaar van 1940, kort voordat de Duitsers binnenvielen. We voeren van Antwerpen naar Liverpool, waar vader aan boord kwam.”
Omdat Duitsland een aantal provincies Jodenvrij maakte, werd Eberts moeder met haar ouders weggevoerd naar een primitief kamp in de Franse Pyreneeën. „Grootvader overleefde dat transport niet. Moeder en grootmoeder werden later overgeplaatst naar Marseille, waar moeder op een schip naar Martinique, een Frans eiland in de Caraïbische Zee, wist te komen. De Britten onderschepten het schip en interneerden de opvarenden op het eiland Trinidad.”
Vader Ebert en zijn kinderen waren ondertussen in Amerika, vol onzekerheid over wat er van de andere familieleden was geworden. „Toen vader hoorde dat moeder op Trinidad zat, wist hij te bewerkstelligen dat ze naar Amerika mocht.”
Harry had een voorsprong van ruim twee jaar op zijn Amerikaanse leeftijdsgenoten en kon daardoor al jong naar de universiteit. De militaire dienstplicht gooide echter roet in het eten. „Omdat ik vloeiend Duits sprak, kreeg ik een zware opleiding voor werk bij de inlichtingendienst. De oorlog was echter al ten einde toen ik in Frankrijk kwam. Daar werd ik tolk in een kamp waar nazi’s waren opgesloten. Op een keer was er iemand in een uniform opgepakt en ik moest zijn functie vaststellen. RB, stond er op de knopen van zijn jas: Reichsbahn. Ik zei: Laat maar gauw los, het is de stationschef.”
In Frankrijk zocht hij zijn grootmoeder op, die de oorlog had overleefd en vervolgens ook naar Amerika kwam. Niet alle familieleden waren zo fortuinlijk. „Er zijn er omgekomen.” Hij zwijgt; aarzelt. „Laat ik daar verder maar niet over praten.”
In Madison in het Amerikaanse New Jersey bouwde Ebert een bestaan op, ver weg van het vaderland waar geen plaats meer voor hem was. De kindertransporten baanden de weg naar een leven in vrijheid.
Monument in Hoek van Holland herinnert aan kindertransporten
In het Waterwegpark in Hoek van Holland is woensdagmiddag het laatste van de vier monumenten onthuld die herinneren aan de kindertransporten. De andere staan in Londen, Gdansk en Berlijn.
De ontwerper, Frank Meisler, is een van de ongeveer 10.000 Joodse kinderen die vanaf december 1938 naar Engeland werden overgebracht. Ruim honderd van hen waren vanmiddag bij de onthulling aanwezig.
De reddingsoperatie was opgezet door Britse hulporganisaties. Ze wisten premier Chamberlain van de noodzaak ervan te overtuigen. Het Committee for the Care of Children from Germany werd opgericht, dat later Refugee Children’s Movement werd genoemd.
Behalve een humaan wordt ook een politiek motief voor de actie genoemd: Groot-Brittannië hield de aanzwellende stroom Joodse vluchtelingen tegen die naar Palestina wilde, en probeerde door de kindertransporten zijn imago weer te verbeteren.
Na intensief onderhandelen, onder anderen door de Nederlandse bankiersvrouw G. Wijsmuller-Meijer, kwamen de transporten op gang. De kinderen mochten weinig meenemen. De ouders mochten niet naar het station komen om de kinderen uit te zwaaien.
Voor de ouders was het afscheid zwaar, maar vanwege de bedreigende situatie in hun land lieten ze hun kind(eren) toch vertrekken. Veel kinderen zagen hun ouders en andere familieleden nooit terug doordat die omkwamen.
In Engeland kwamen de kinderen in pleeggezinnen en hostels terecht. Vanaf hun zestiende jaar werden ze, ondanks hun Joodse afkomst, als vijandelijke buitenlander gezien. Daarom werden ze op het eiland Man geïnterneerd om naar Canada of Australië verscheept te worden. Uiteindelijk realiseerde de regering zich dat dit te ver ging. Veel Joodse vluchtelingen traden vervolgens toe tot het Britse leger.
Een van degenen van wie het leven door de kindertransporten werden gered, spreekt deze week in Den Haag tijdens een conferentie van ITF, een internationale organisatie die de herinnering aan, het onderwijs over en het onderzoek naar de Holocaust wil bevorderen.