Bernhards rol Lockheed onderschat
AMSTERDAM – De commissie-Donner, die in 1976 de rol van prins Bernhard in de Lockheedaffaire onderzocht, heeft geprobeerd zo weinig mogelijk strafbare feiten te vinden. Maar ze vond ze wel. Bernhards betrokkenheid bij de affaire was groter dan tot nu toe was bewezen.
Die conclusies trekt dr. Gerard Aalders in zijn deze week verschenen boek ”Het Lockheed-schandaal. Wapenindustrie, smeergeld & corruptie” (239 blz.; uitg. Boom, Amsterdam).
Aalders, dit jaar gepensioneerd als onderzoeker van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), baseert zich onder meer op stukken van de onderzoekscommissie die recent, na een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur, tevoorschijn kwamen. Een ander deel wordt tot zijn spijt pas in 2050 openbaar gemaakt.
Sinds de prins eind 2004 overleed, is er een stroom publicaties verschenen waarin zijn leven, en vooral ook het beeld dat hij er zelf van had geschapen, werd gereconstrueerd. Zijn jeugd, zijn buitenechtelijke escapades, de mythes rond zijn betekenis in en na de oorlog – stukje bij beetje wordt het leven van de prins-gemaal ontrafeld.
Aalders had er een groot aandeel in; het nu verschenen boek is zijn derde in enkele jaren tijd, na ”Bernhard zakenprins. Illegale wapenhandel, louche zakenlieden en dubieuze bankiers” en ”De prins kan mij nog meer vertellen. Prins Bernhard feit en fictie”. Al bij het eerste boek stelde hij de vraag: „Hoe blijft een man die liegt, draait, smeergeld aanneemt, zijn vrouw bedriegt, uitsluitend eigenbelang en pleziertjes najaagt, zich met louche types inlaat, in wapens handelt, ministers corrumpeert en voortdurend fantasieverhalen over zichzelf de wereld instuurt, door de jaren heen zo mateloos populair?”
Aalders’ nieuwe boek gaat over de hele Lockheedaffaire, en dus maar voor een deel over Bernhard. Hij plaatst vraagtekens bij de onafhankelijkheid van de onderzoekscommissie, zonder te beweren dat ze slecht onderzoek heeft verricht.
Aalders noemt mogelijke oorzaken waardoor de prins om geld verlegen zat, zoals het onderhouden van zijn maîtresses en buitenechtelijke kinderen. „Verder is het zo goed als zeker dat hij vanwege zijn losse levenswandel en zijn connecties met de wereld van de wapenhandel en een aantal zakenlieden en bankiers met zeer bedenkelijke reputatie slachtoffer is geworden van chantage.”
De prins vroeg de vliegtuigbouwer dan ook zelf om steekpenningen, zo blijkt uit de briefjes die nu boven water zijn gekomen. Hij liet het geld op een Zwitserse bankrekening storten.
Toen prins Bernhard hardnekkig bleef ontkennen smeergeld te hebben aangenomen –terwijl alles op het tegendeel wees– veroorzaakte dat „een curieuze patstelling”: „De commissie meende Bernhards woorden –als echtgenoot van het staatshoofd– niet in twijfel te kunnen of mogen trekken. Hij was evident schuldig –liet de commissie doorschemeren–, maar als hij beweerde dat niet te zijn, kon daaraan niet worden getornd.”
De prins raakte functies kwijt en mocht geen uniformen meer dragen, maar daar bleef het bij. Hij werd niet als leugenaar ontmaskerd. Die taak nam hij zelf op zich toen hij kort voor zijn overlijden voor het eerst erkende geld van Lockheed gekregen te hebben. Maar hij vertelde er een nieuwe onwaarheid bij: het geld zou voor het Wereld Natuur Fonds bestemd zijn geweest. Daar is het bedrag echter nooit binnengekomen.
Een strafrechtelijk proces tegen de prins kwam er niet, want dat zou tot het aftreden van koningin Juliana hebben geleid –terwijl Beatrix haar onder die omstandigheden niet wilde opvolgen–, en zo’n constitutionele crisis wilde vrijwel niemand.
Premier Den Uyl ontving lof voor het vakmanschap waarmee hij een crisis had voorkomen, maar later bleek dat hij dat deed door bewust een tweede smeergeldaffaire te verzwijgen: hij had sterke aanwijzingen dat prins Bernhard ook van Lockheeds concurrent Northrop steekpenningen had ontvangen. Nóg zo’n kwestie had echter hoogstwaarschijnlijk een koningscrisis veroorzaakt en zou –gezien de populariteit van de monarchie– vermoedelijk fataal voor Den Uyls PvdA zijn geweest.