Volkomen
1 Korinthe 2:9
„Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet is opgeklommen.”
Om goed te verstaan wat het –in verband met het Koninkrijk der hemelen– zeggen wil: van alles wat kwellen kan ontslagen te worden, moeten wij weten dat er twee dingen zijn die de „nieuwe mens” plagen, namelijk de zonde én de straf der zonde. Van beide wordt hij volkomen verlost in het toekomende leven. Want wat de zonde aangaat: niets dat verontreinigt komt in het hemelse Jeruzalem (Openbaring 21:27). Daarom worden allen in wie de „oude mens” hier op aarde ten onder gebracht is –wanneer zij in de hemelse woningen opgenomen worden–, gereinigd van alle „vlek of rimpel”, Efeze 5:27. Welnu, welk een groot voorrecht dit is weten de godzaligen alleen die het ondervonden hebben, hoezeer de zonde hun een kwelling was – niet alleen hun eigen zonden (hoewel die hun ’t allermeeste pijn deden), maar ook de zonden der mensen in het midden van wie zij leefden; voorts de haat en nijd, het bedrog en de laster enzovoort die daar gevonden werden. Daarom moesten zij dikwijls met David zeggen (Psalm 120:5): „O wee mij, dat ik een vreemdeling ben in Mesech…”
Wat de straf der zonde betreft, dat wil zeggen die de oude mens hier en hierna ontvangt, deze heeft ook geen plaats in het hemelse Jeruzalem. Want zo getuigt de Geest: „God zal alle tranen van hun ogen afwissen….”
Willem Teellinck, predikant te Middelburg
(”Nieuwe historie van de oude mens”, 1623)