Het CDJA ziet de mens als schepsel, geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. Ieder mens is bezield „door een inherente ‘vorm’ of ‘levenswezen’, dat niet natuurwetenschappelijk waarneembaar is en van het materiële menselijke lichaam een menselijk persoon maakt.”

De eerste fundamentele taak van de staat betreft „het nastreven van gerechtigheid, de bescherming van het menselijk leven en het hooghouden van de menselijke waardigheid.”

Volgens de christelijke jongeren moet bij politieke besluitvorming over medisch-ethische vraagstukken daarom ook het beginsel van de menselijke waardigheid leidend zijn en niet dat van de autonomie.

De jongeren vinden dat abortus provocatus verboden moet zijn. „Vanuit de christendemocratische visie op menselijke waardigheid van het ongeboren leven is de huidige abortuspraktijk bijzonder onwenselijk”, zo stellen de jongeren in de notitie.

Ze vinden dan ook dat het begrip noodsituatie nader gedefinieerd moet worden. Van een noodsituatie is volgens het CDJA in ieder geval geen sprake bij sociale indicaties zoals een compleet gezin, onvoldoende woonruimte of iets dergelijks.

De vijf dagen beraadtermijn moet onverkort blijven bestaan en de vrijwillige hulpverlening aan ongewenst zwangere vrouwen en tienermoeders dient verder ontwikkeld te worden. Ter ontmoediging van abortus dient een eigen bijdrage gevraagd te worden.

Verder vinden de jongeren dat prenatale diagnostiek niet primair 
gericht mag zijn op het afbreken van de zwangerschap. Embryoselectie noemt het CDJA „uiterst onwenselijk”, evenals vruchtbaarheidsbevorderende technieken waarbij embryo’s verloren gaan. Laatstgenoemde ingrepen mogen alleen plaatsvinden binnen een vaste relatie en niet boven de natuurlijke vruchtbaarheidsgrens van de vrouw.

De jongeren stellen dat het niet aan de mens is om het leven te beëindigen. Ze zijn dan ook tegen elke verruiming van de huidige euthanasieregeling.