Dominee in voddig hemd
Hervormden hadden leervrijheid, gereformeerden kleervrijheid. Hoewel, zo zwart-wit lag het nu ook weer niet. Bij de lutheranen, de minbedeelde stroming uit de Reformatie in de Lage Landen, kende men de kleerkwestie ook intern. Voor goed verstaan: de lutheranen kregen net als de hervormden allengs te maken met richtingen, met orthodox en vrijzinnig als uitersten.
Van 1920 tot 1950 stond in Rotterdam ds. Louis Susan Pedro van der Chijs (1885-1950). Vrijzinniger kon het niet. Onder zijn kerkgangers bevond zich op zekere zondag een zekere Goudappel uit Weesp. Hij deed geschokt verslag van de dienst in De Wartburg (15 juli 1921). „De Bijbel bleef gesloten, geen votum, geen gebed, bij de doop van een kind geen doopformlier en aan het eind van de dienst geen zegen.” De preek ging over film, literatuur en muziek. Veelbetekenend vroeg Goudappel zich af welke overeenkomst er kan bestaan tussen deze man, „een heer met een licht vest en een fantasiedas voor”, en de grote hervormer Maarten Luther.
In antwoord daarop liet de weleerwaarde weten dat hij het een „onhoudbaren toestand” vond dat „de geloovige lutheranen” (dat wel!) en de „vrij religieuzen” moesten leven in hetzelfde kerkverband. Wat hijzelf ook met Luther gemeen had, niet zijn „geloofsvoorstellingen, niet zijn theologie”, wel zijn „revolutionaire geest.” „Dit standpunt komt vanzelf uit in mijn kleding”, was zijn conclusie. Een licht vest en een fantasiedas dus. De ‘kleer’ overeenkomstig zijn eigen leer.
In de jaren zestig van de vorige eeuw gingen (ook) lutherse predikanten stola’s in de kleuren van het kerkelijk jaar dragen, vaak op de zwarte domineestoga. Nu verbergt de toga elk gewaad dat eronder zit, maar een gekleurde stola erboven kan niet verborgen blijven. Toen een proponent bovendien een witte toga wilde gaan dragen, moest de synode eraan te pas komen. Of er geen eenheid in ambtsgewaad kon komen. Die eenheid kwam er niet. Want de vermaarde prof. dr. W. J. Kooiman riep uit dat je van Luther zelfs „een voddig hemd” mocht aantrekken, „als je het Evangelie maar verkondigt.” Het liturgisch gewaad was toen niet meer tegen te houden.
Ds. Van der Chijs legde zijn identiteit in zijn kleding, in het bijzonder in zijn stropdas. Vandaag lopen de varianten uiteen van vijfdelig zwart –broek, colbert, vest, sok en das– tot stroploos, met zo’n hooggesloten wit shirt als herkenningsteken (?), maar dan nog net zichtbaar onder een palet van kleuren, desnoods onder een voddig hemd. De stropdas vertoont overigens binnen de orthodoxie, breed gemeten, ook varianten: van onvermengd zwart via gestippeld tot roze.
Inderdaad is prediking van het Evangelie doorslaggevend. Een voddig hemd op de kansel? We dragen niet als velen het Woord Gods te koop, drijven er geen handel mee, zegt Paulus (2 Kor. 2:17). Dus dan ook maar geen Waterloopleinkostuum. En bovendien, voor een voddig hemd mocht een niet-vermaard politicus in dit land ook voor dominees nog eens een extra taks in het hoofd krijgen.