Congressen beschermen geen Mauro’s
De kar van de coalitie, die zich maandenlang soepel voortbewoog, is de afgelopen week lelijk gaan piepen en kraken.
Drie onderwerpen zetten de onderlinge verhoudingen onder spanning. In de eerste plaats het met hangen en wurgen tot stand gekomen akkoord tussen de EU-landen, waardoor Griekenland opnieuw miljarden wordt kwijtgescholden. Het is een ontwikkeling die gedoogpartner PVV met argusogen gadeslaat. In de tweede plaats de plotselinge move van Wilders, die met rabiate uitspraken over gewetensbezwaarde trouwambtenaren de SGP –voor de coalitie geen onbelangrijke steunpilaar– onnodig bruuskeerde. En in de derde plaats het tumult over de Angolese asielzoeker Mauro.
Die laatste bedreiging voor het kabinet trok in de media de meeste aandacht. En dat is geen wonder. De hele donderdag stond het Binnenhof door deze kwestie op zijn kop. En wat doet het bij het grote publiek beter dan een donkere jongen die, zittend tussen zijn zorgzame pleegouders, met grote, witte ogen de debatten volgt van politici die over zíjn lot beslissen? Emotiepolitiek ten top.
Op zichzelf hoeft dat niet verkeerd te zijn. Laat politici hun vak maar met passie en met een scherp oog voor de concrete behoeften van burgers beoefenen. Maar… te veel emotie in de politiek is riskant. Vooral als die opgewekt wordt door één enkele probleemsituatie. In dat geval leidt emotie snel tot blikvernauwing en onberaden besluiten.
Beide kampen, zowel de voor- als de tegenstanders van Mauro’s aanblijven, kunnen hierop betrapt worden. Neem CDA-woordvoerder Knops, wie de eer te beurt viel donderdag in de Kamer het christendemocratische ”nee” te verwoorden. Zal hij zich stilletjes niet voor het hoofd hebben geslagen over het feit dat hij deze zomer, na gezellig met Mauro op het Haagse Plein te hebben gevoetbald, de uitspraak deed dat het onmenselijk zou zijn hem uit te zetten? Een typisch voorbeeld van een politicus die, aangestuurd door emoties, ondoordacht verwachtingen wekt.
Maar ook PvdA-woordvoerder Spekman bakt ze bruin. Vooropgesteld: dat de authentieke sociaaldemocraat in het Kamerdebat, zoals hij het zelf zei, „kookte van woede”, neemt niemand hem kwalijk. Maar dat hij vervolgens minister Leers toebeet: „U zet Mauro het mes op de keel en zaagt hem al half door”, ging natuurlijk alle perken te buiten.
Al met al was het optreden van de Tweede Kamer afgelopen donderdag geen fraaie vertoning. In de eerste plaats omdat de Kamer een poging deed om de minister tot een besluit te bewegen over één enkel asielgeval, zonder zich voldoende rekenschap te geven van de consequenties. Want als Mauro Manuel mag blijven, waarom dan andere 18-jarige asielzoekers, die in een vergelijkbare situatie verkeren, niet? Enkel omdat zíj níét in staat zijn hun voetbalclub te mobiliseren en de aandacht te trekken van de media? En: hoe rechtvaardig zou zo’n besluit zijn richting 18-jarigen die de achterliggende jaren wél zijn uitgewezen?
De Kamer sloeg, in de tweede plaats, geen mooi figuur omdat hij zich ertoe liet verleiden op de stoel van rechters en van de minister te gaan zitten. Het is de taak van het parlement om algemeen geldende wetten te controleren en te maken. Het is de taak van ministers die wetten uit te voeren en van rechters om die in individuele gevallen toe te passen. Wie dat door elkaar husselt, maakt van de rechtsstaat een potpourri.
Nog erger wordt het trouwens als partijcongressen zich over individuele gevallen gaan uitspreken. Terecht twitterde gisteren CDA-wethouder Vroom te Noordwijk: „Voor het eerst in 12 jaar misschien niet naar CDA congres. Schaamte dat 1 individuele casus hele dag overschaduwt. Ik gá daar niet over.” PvdA’er Vredeling wist het in zijn tijd ook al: „Congressen kopen geen straaljagers.”
Maar zou een individueel geval dan niet, soms, de aanleiding mogen zijn om tot wetswijziging over te gaan, zodat wel degelijk de situatie van een hele groep burgers verbetert? Vaak heeft een probleem toch een concreet gezicht nodig voordat politici doorhebben dat zij in actie moeten komen?
Zeker. De grote vraag is alleen of Mauro Manuel zó’n voorbeeld is. Het feit dat hij, zo men zegt, elke twee maanden met zijn moeder in Angola belt, kleurt de uitspraak van minister Leers („Ik ken veel schrijnender gevallen”) in elk geval enigszins in.