Frankrijk wordt opener over oorlog in Algerije
Bijna een halve eeuw na de onafhankelijkheid van Algerije spreken de meeste Fransen nog altijd niet graag over hun oorlog daar. Niet alleen van overheidswege is het stil, ook binnen hun eigen familie zwegen de meeste veteranen over hun diensttijd. Maar nu zoekt een groep van oud-strijders de dialoog met middelbare scholieren en zet zijn militaire pensioen in voor ontwikkelingsprojecten in de voormalige kolonie.
In Guingamp (Bretagne) vertellen vier veteranen over hun oorlogservaringen aan zo’n vijftig scholieren in een klaslokaal. Er volgt een spervuur van vragen: „Mocht u bevelen negeren?” „Wie waren de harki’s?” „Heeft u na afloop uw oude leven weer kunnen voortzetten?” De mannen denken goed na voordat ze antwoord geven; de scholieren laten –veelzeggend– iPods en telefoontjes in hun tas zitten.
De veteranen werden in de periode 1954 tot 1962 als dienstplichtigen –jongemannen van 18, 19 jaar– naar Algerije gestuurd om de „orde te handhaven.” Bij aankomst –zeker degenen die op het platteland moest dienen– kwamen ze terecht in een bloedige guerrillaoorlog waarin beide strijdende partijen niet voor marteling terugdeinsden. Maar na terugkomst in Frankrijk spraken de meesten zo min mogelijk over de gruwelijkheden.
De sprekers op deze dag in Guingamp behoren tot de veteranenstichting 4ACG, die zich inzet voor ontwikkelingswerk in Algerije. 4ACG staat voor Anciens Appelés en Algérie et leurs Amis Contre la Guerre (oudgedienden in Algerije en hun vrienden tegen de oorlog). Een stichting die haar oorsprong vond in de gewetenscrisis van oudgediende Rémi Serres toen hij in 2004 in aanmerking kwam voor zijn oorlogspensioen. „Al heb ik als gepensioneerd boer maar een krappe maandtoelage, voor mij was die veteranenuitkering bevuild met bloed en het lijden van het Algerijnse volk”, zegt hij. „Ik wilde dat geld niet voor mezelf houden.”
Het duurde niet lang of Serres vond gelijkgestemden. De stichting 4ACG was een feit. „We wilden dat het bloedgeld van die legerpensioenen ten goede zou komen aan mensen die onder de oorlog hadden geleden. Of aan organisaties die strijden voor vrede”, legt hij uit. Toen de stichting bekendheid kreeg, bleken talloze andere veteranen dat net zo te voelen.
Inmiddels telt de groep 300 leden en honderden sympathisanten. De veteranenpensioenen (gemiddeld zo’n 600 euro per jaar) komen nu ten goede aan microkredieten voor Algerijnse vrouwen en jongeren, de wederopbouw van een Algerijns dorp dat in de oorlog werd verwoest en tal van andere projecten.
Decennialang zwegen Franse overheid en veteranen over de Algerijnse Oorlog. „Toen ik terugkwam, ging ik weer verder met mijn varende bestaan als marconist op de koopvaardij”, zegt Hubert Rouaud, webmaster van de stichting en voormalig officier. „Er was geen tijd of aanleiding voor gesprekken over de tijd in Algerije.” Ook oud-soldaat Pierre Sellier sprak zelden over zijn ervaringen. „Op de boerderij hadden we geen tijd voor dat soort gesprekken. Al snel werden er kinderen geboren en ging het gewone leven verder. Wat we in Algerije hebben meegemaakt, hoorde bij een andere wereld.” Totdat zijn kleindochter een paar jaar geleden vroeg: „Opa, heb jij wel eens iemand doodgemaakt?”
Het taboe dat lange tijd op de Algerijnse Oorlog rustte, verdwijnt maar langzaam; 4ACG maakt zich sterk voor meer openheid over de oorlog en alles wat daaraan verbonden is, zoals het beruchte bloedbad in Parijs (zie kader).
Zelf geven de veteranen de aanzet met hun ”getuigenissen” op scholen of voor dorpsverenigingen. „De meesten van ons waren naïef toen we vertrokken”, zegt Sellier. „Ik ging in 1956 en wist nauwelijks wat er aan de hand was. Je moest in dienst. Dat was meer dan een plicht, het was een eer. En voor mij als plattelandsjongen ook de eerste keer dat ik iets van de wereld zou zien.”
Al snel wenste Sellier dat hij terugkon naar huis. Aangezien het officieel niet om een oorlog ging maar om het „handhaven van orde”, hoefde men zich niet aan de Geneefse Conventies te houden. „Ik hoorde van martelingen en zag met eigen ogen hoe gevangenen werden meegevoerd voor ”corvee in het bos”. Niemand kwam daar ooit van terug.” Protesteren durfde hij niet. Hubert Rouaud verduidelijkt voor de scholieren: „De discipline voor gewone soldaten was streng. Wie lastig was, kon naar een strafkamp bij de Sahara gestuurd worden. Een Algerijnse versie van de Russische goelag.”
Tien jaar nadat Algerijeveteraan Jacques Chirac de deuren van het oorlogsarchief opende, vertellen de veteranen hun ervaringen aan de Franse jongeren. „Het gaat ons niet om vergeving. We willen alleen onze ervaring doorgeven aan de generatie die nu naar Afghanistan of naar Irak gestuurd wordt”, zegt Rouaud. „Wij hebben met eigen ogen gezien dat oorlog niets oplost.”
Overheid ontkende jarenlang het ”Bloedbad in Parijs”
In Parijs, maar ook in verschillende andere Franse steden wordt vandaag het Bloedbad van Parijs herdacht, dat vijftig jaar geleden plaatsvond. Op de avond van 17 oktober 1961 verzamelden tienduizenden Franse Algerijnen zich voor een demonstratie tegen het uitgaansverbod dat hun eerder die maand was opgelegd. De Parijse korpschef Maurice Papon (later veroordeeld vanwege zijn rol in de deportatie van de Franse Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog) liet de demonstratie met geweld neerslaan. Het totale dodental is omstreden, waarschijnlijk kwamen 150 tot 200 Algerijnen door toedoen van de politie om.
Het bloedbad vond plaats terwijl de Algerijnse Oorlog (1954-1962) nog in volle gang was. Het uitgaansverbod was een reactie op bomaanslagen die werden gepleegd door onafhankelijkheidsstrijders van de FLN en die vooral tegen de politie gericht waren. Van augustus 1961 tot begin oktober waren daarbij in Parijs elf agenten omgekomen. Tussen de gezagsdragers en de bevolking van Algerijnse afkomst heerste wantrouwen en haat. Bij de begrafenis van een van de door de FLN geliquideerde politiemannen riep korpschef Papon op tot wraak. Hij garandeerde zijn agenten immuniteit voor strafvervolging bij ongeautoriseerd geweld. Kort daarop volgde het uitgaansverbod.
Dat verbod bemoeilijkte het dagelijks leven voor de Algerijnen enorm. Velen werkten ’s nachts en konden nu niet naar hun werk. Vandaar dat de Algerijnse Parijzenaars massaal gehoor gaven aan de oproep om op dinsdag 17 oktober te demonstreren.
De politie greep direct keihard in. Duizenden betogers werden met bussen afgevoerd. Zij die geluk hadden, gingen naar het Palais des Sports, waar grote groepen Algerijnen dagenlang vastzaten. Andere kwamen terecht op het hoofdkwartier van de politie, waar een deel van de arrestanten werd geliquideerd. Elders dreef de politie de Algerijnen groepsgewijs de Seine in, waarbij velen verdronken. Getuigen spreken ook van mitrailleurs, waarmee de politie gericht op de menigte schoot.
Oudere Parijzenaars herinneren zich hoe ze de volgende dagen de lichamen in de rivier de Seine zagen drijven. Toch hebben de Franse autoriteiten het bloedbad decennialang ontkend. Pas in 1998 werd voor het eerst officieel toegegeven dat er die nacht veertig doden zijn gevallen (Historici houden een dodental van 150 tot 200 aan.) In datzelfde jaar werd Papon veroordeeld voor misdaden tegen de menselijkheid vanwege zijn actieve rol in de Jodendeportatie tijdens de Duitse bezetting. Een jaar later achtte de Parijse rechtbank ook Papons verantwoordelijkheid voor het bloedbad van Parijs onomstotelijk bewezen.
Sinds tien jaar hangt er een gedenkplaat op de Pont Saint-Michel in Parijs. Deze week, ter gelegenheid van de vijftigste herdenking, vinden in tientallen Franse steden manifestaties plaats. De organiserende instanties, waaronder 4ACG, roepen op tot meer openheid over de gebeurtenissen van toen en erkenning voor de slachtoffers.
Wrede oorlog
Algerijnse Oorlog (1954 tot 1962). De Algerijnse strijd voor onafhankelijkheid in de toenmalige Franse kolonie ging gepaard met guerrilla, terrorisme tegen burgers en martelpraktijken aan beide kanten. Bij het uitbreken van de oorlog bestond 10 procent van de Algerijnse bevolking uit pieds noirs (letterlijk: zwartvoeten): bij elkaar 1 miljoen mensen van Europese afkomst met een Frans paspoort. Tijdens de oorlog verloren naar schatting 25.000 Franse militairen en een half miljoen Algerijnen het leven. Na 1962 vermoordde de Franse terreurorganisatie OAS nog vele Algerijnen, terwijl de FLN bloedbaden aanrichtte onder de harki’s, Algerijnse soldaten die vochten in het Franse leger. In 1962 vertrokken er 900.000 pieds noirs en bijna 100.000 harki’s naar Frankrijk, de grootste volksverhuizing naar Europa sinds de Tweede Wereldoorlog. Pas in 1999 erkende Parijs officieel dat Frankrijk oorlog had gevoerd in Algerije. Tot die tijd heette het ”de orde-operaties” of simpelweg ”de gebeurtenissen”.
FLN (Front de Libération Nationale). Opgericht op 1 november 1954 door diverse groeperingen die streefden naar onafhankelijkheid van Frankrijk en sindsdien de machtsfactor in Algerije. De militaire tak is de ALN, de Armée de Libération Nationale. ALN-stafchef kolonel Houari Boumédiène leidde Algerije als president tot zijn dood eind 1978.