Een grote en goede God dienen maakt anderen ”jaloers”
In de Waalse Kerk in Den Haag wordt iedere derde dinsdag van de maand een residentiepauzedienst gehouden. Een Haagse predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een toespraak houdt. Maandag (in verband met Prinsjesdag) 19 september sprak Esmeé Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie).
Toen ik in voorbereiding op deze residentiepauzedienst nadacht over het thema ”Wie is als God?” en over zijn naijver, herinnerde ik me dat ik het woord ”naijver” als kind een tijdlang niet heb begrepen. Het woord kwam elke zondag terug bij de lezing van de Tien Geboden. Het klonk ernstig. Op school klonk vanuit een andere Bijbelvertaling het begrip ”jaloersheid” in eerste instantie als negatief in de oren. Ds. Maasland benoemde dat ook in zijn overdenking.
Maar vanaf het moment dat ik belijdenis deed, besef ik meer en meer hoe groot, bijzonder en uniek God is. Hoe Hij het waard is alle lof en eer te ontvangen. Niemand is als Hij. Terecht dat Hij Zijn majesteit niet deelt met een ander.
In Jesaja 40 staat vanaf vers 12 een prachtige opsomming aan vragen, die je een diepe indruk geven van Gods majesteit:
Wie heeft de wateren met holle hand omvat,
de hemel gemeten met een ellenmaat?
Wie heeft het stof van de aarde met een maatlepel afgepast?
Wie heeft de bergen gewogen op een weegschaal,
de heuvels met balans en gewichten?
Wie heeft de geest van de HEER gemeten?
Heeft iemand hem ooit raad gegeven?
Wie raadpleegt hij, wie biedt hem inzicht?
Wie leidt hem op de paden van het recht?
Wie leidt hem naar de wijsheid?
Wie toont hem de weg van het inzicht?
In zijn ogen zijn de volken
als een druppel in een emmer,
als een stofje op een weegschaal;
de eilanden weegt hij als zandkorrels.
”God is onvergelijkbaar”, staat er terecht boven dit Bijbelgedeelte in de NBV. Woorden als ”recht”, ”wijsheid” en ”inzicht” spreken mij als Tweede Kamerlid in het bijzonder aan. Dat zijn de dingen die ik elke dag weer zoek. Dat heb ik nodig.
Woorden als ”druppel” en ”stofje” uit Jesaja maken je ook klein en zetten je op de juiste plaats.
Rikkert Zuidervelt heeft dat zo mooi verwoord in het lied ”En toch en toch”, te vinden op de cd ”Wereldwijs”:
De wereld in Gods hand is als een zeepbel
Hij zou zo kunnen knijpen als Hij wou
De mensen zijn een stofje aan de weegschaal
Hij zou zo kunnen blazen als Hij wou
En toch en toch en toch
Toch zegent hij ons nog
Het regent voor wie goed doet
En wie slecht doet
en toch en toch en toch
Toch zegent Hij ons nog
De zon schijnt voor wie zondigt
En wie recht doet
De wereld van de mensen is een speelbal
Want meestal gaan we onze eigen gang
En denk maar niet te gauw
Dat het wel meevalt
We maken er een aardig potje van
En toch en toch en toch
Toch zegent Hij ons nog…
De roeping van de kerk is de lofzang gaande houden en de naam en de daden van Israëls God in de samenleving te proclameren. Het gaat om de eer van God. Daar zal het in de politiek uiteindelijk ook om moeten gaan. Omdat het politieke spreekgestoelte geen preekstoel is, vraagt dit wel een vertaling in een politieke roeping.
Als lid van de ChristenUnie erken ik Gods heerschappij over het staatkundig leven, dat de overheid door God is gegeven en in zijn dienst staat en dat christenen de verantwoordelijkheid hebben actief te zijn in de samenleving. Mijn politieke overtuiging fundeer ik op de Bijbel, het geïnspireerde en gezaghebbende Woord van God, die ook voor het staatkundig leven wijsheid bevat.
Dat laatste realiseer ik me elke dag weer. Het blijft zoeken en bidden. In het bijzonder ook deze week van Prinsjesdag, en de weken daarna bij het beoordelen en bespreken van de verschillende begrotingen. Laat ik vandaag bij de woorden van Jesaja blijven als het gaat om de vraag waar je bij het beoordelen van de begrotingen dan concreet aan kunt denken (Jes. 58:6,7):
Misdadige ketenen losmaken,
de banden van het juk ontbinden,
de verdrukten bevrijden,
en ieder juk breken;
Is het niet: je brood delen met de hongerige,
onderdak bieden aan armen zonder huis,
iemand kleden die naakt rondloopt,
je bekommeren om je medemensen?
Of met de woorden van Jezus in Mattheus 25, waar Hij spreekt over het kleden en voeden van armen, het onderdak geven aan de vreemdeling en de gevangenzorg. Het gaat hier niet alleen om de roeping van de kerk in het omzien naar elkaar, maar ook de roeping van de overheid die op dit terrein allerlei wetten, regels en al dan niet geld beschikbaar stelt.
Graag ga ik weer terug naar het thema: Wie is als God? En zijn jaloersheid. Ik raak er niet over uitgedacht. Zijn jaloersheid heeft alles te maken met zijn majesteit. En zijn majesteit en grootheid geven ”kracht voor vandaag” en ”blijde hoop voor de toekomst”.
Ik heb altijd meegekregen dat je zo vanuit je geloof zou moeten leven dat het anderen ”jaloers” maakt; dat andere mensen ook verlangen om met zo’n grote en goede God te leven, tegen wie je Vader mag zeggen om Jezus’ wil. Dat wens ik ons allemaal toe; dat we zo in de samenleving mogen staan.
Alle lof aan God! Met de woorden van Psalm 100: „Erken het: de Heer is God… De Heer is goed, zijn liefde duurt eeuwig”, sluit ik graag af.
De auteur is lid van de Tweede Kamer voor de ChristenUnie.