„Zou u het zelf niet eens willen proberen?”
De ”Bijbelse vertellingen voor jonge kinderen” van H. van Dam blijken in een behoefte te voorzien. Inmiddels zag deel 3 het licht. Het laatste, schrijft de oud-onderwijzer in zijn ”Woord vooraf”. Maar dat dacht hij bij de verschijning van het eerste ook.
”Voor mijn kleinkinderen”, liet de auteur (71) voor in het boek optekenen. „Het zal een jaar of twaalf geleden zijn”, zegt hij. „In een week tijd kreeg ik toen van twee van mijn kinderen de vraag: „Pa, welke kleuterbijbel raadt u ons voor onze kinderen aan?” Ik vond dat geen gemakkelijke vraag. Vreugdenhil is te moeilijk voor kinderen van drie, vier jaar. Zelf had ik aan tafel vaak Anne de Vries en W. G. van de Hulst gebruikt. Echte schrijvers; alleen, ik kon het niet altijd met hen eens zijn. Er loopt een draad van algemene verzoening door hun verhalen, en een toepassing ontbreekt veelal. Ik las ze daarom al aanvullende voor.
Maar goed, dat kun je niet van alle jonge ouders verwachten. Dus ik dacht: Weet je wat? Ik bel uitgeverij Den Hertog, en vraag of ik misschien wijzigingen mag aanbrengen in de kleuterbijbel van Anne de Vries. Ik kreeg contact met Anthon Bel. Die vertelde me dat zoiets toch wel moeilijk ligt. „Zou u het zelf niet eens willen proberen?” vroeg hij een dag later.”
En zo kwam een en ander in beweging. Aanvankelijk met weinig meer dan een ouderwetse typemachine, pen en papier -later kwam de computer er toch aan te pas- toog het vroegere hoofd van de Ridderkerkse Ds. G. H. Kerstenschool aan het werk. Daarbij stonden zijn kleinkinderen hem voortdurend voor ogen. Drie dames lazen zijn schrijfsels kritisch na.
In 1993 rolde de eerste druk van de ”Bijbelse vertellingen voor jonge kinderen” van de pers. Er zouden er nog drie volgen, elk in een oplage van 5000 exemplaren. Jaap Kramer tekende voor de illustraties.
Dat de uitgave ooit in het Engels en later ook in het Russisch zou worden vertaald, had Van Dam niet kunnen bevroeden. Dat er een tweede, en zelfs nog een derde deel zouden volgen, evenmin. „Omdat deel 1 zo goed liep, vroeg de uitgever: „Zou je niet nóg een deel schrijven?” Ik had daar niet op gerekend, wist ook niet goed hoe dat moest: dan zou ik weer bij Genesis moeten beginnen. Ik heb het toch gedaan. De stof werd wel iets pittiger, en sommige geschiedenissen waren een vervolg op die in deel 1. Om die reden is een aantal hoofdstukken in deel 2 voorzien van een korte inleiding.”
Opnieuw kwamen 125 vertellingen tot stand. Maar een derde deel, waarop de uitgever vervolgens begon te zinspelen, nee, dat zag Van Dam niet zitten. „Maar er staan toch nog meer verhalen in de Bijbel?”, vroeg Anthon Bel me toen. En ik liet me toch weer overhalen.”
Zo’n beetje alle historische stof in de Bijbel is nu behandeld, zegt Van Dam. „Op enkele moeilijke geschiedenissen na, zoals die van Juda en Thamar.” De historie van Dina, Jacobs dochter, die door Sichem is verkracht, komt in het derde deel wel aan de orde. „Ouders kunnen zo’n hoofdstuk eventueel overslaan. Ik heb op de achterkant van deel 3 ook laten zetten dat de vertellingen bedoeld zijn voor kinderen vanaf ongeveer 6 jaar.”
Een bijbelverhaal navertellen is niet gemakkelijk, merkt hij op. „Ik ben beslist geen meesterverteller, zoals Anne de Vries, of W. G. van de Hulst. Zij konden schilderen met woorden. Die gave heb ik niet, en dat is echt geen nederige hoogmoed. Het blijft voor mij een worsteling om de dingen op een kinderlijk eenvoudige manier neer te schrijven.”
„Erg blij” is hij er daarom mee dat ook gehandicapten er blijk van geven zijn vertellingen te begrijpen. „Maar dat komt ook door de mooie illustraties.”
Kinderlijk eenvoudig, ook bij het verhelderen van bijbelse begrippen als bekering, wedergeboorte, gerechtigheid. „Voor kinderen zijn deze woorden vaak niet meer dan klanken. Dus moeten we ze omschrijven. Wat betekent: een nieuw hart krijgen? We moeten duidelijk maken wat niet duidelijk is.”
Dit laatste vormt de „kern” van zijn bezig zijn, zegt Van Dam, die lange tijd ouderling was van de gereformeerde gemeente in Ridderkerk en vijf jaar geleden naar Gouda verhuisde. „Hierop is al m’n schrijven gericht - in de hoop dat de Heere het wil zegenen. Niet alleen mijn ”Bijbelse vertellingen”, ook m’n boekjes voor de GBS, de uitleg van de Heidelbergse Catechismus en die van de Dordtse Leerregels.
Ik ben er ook vóór dat een aantal woorden in de Statenvertaling wordt veranderd - mits met behoud van de bijbelse kernbegrippen. Waarom ”krank” niet vervangen door ”ziek”? Vaak is het argument dat als je daar aan begint, het hek van de dam is. Maar we kunnen het hek toch een klein beetje verzetten, en er vervolgens de wacht bij betrekken? Je zegt tegen je kinder- en toch ook niet: „Ik voel me krank?” En een woord als ”curieuselijk” in de Dordtse Leerregels is toch gemakkelijk te vervangen door ”nieuwsgierig”? We moeten wel nuchter blijven.”
Hoe zou hij de theologie achter zijn ”Bijbelse vertellingen” willen omschrijven? „Steeds opnieuw moet uitkomen de totale verlorenheid van de mens, en daartegenover wie God wil zijn voor zo’n mens. De Bijbel predikt een ruim aanbod van genade voor een mens in zijn verlorenheid. „Ik heb geen lust in de dood van de goddeloze, maar daarin dat hij zich bekeert en leeft.” Graag benadruk ik Gods goedheid en grootheid.
Maar we mogen niet verzanden in een algemene verzoeningsleer. De Heere biedt ons Zijn genade aan; jawel, maar met bevel van geloof en bekering. En daar mogen ook kinderen om bidden. Werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven; want het is God, Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen. Die twee zaken, dát evenwicht, probeer ik in elk hoofdstuk aan te brengen.”
Een recensent merkte eens op dat uw vertellingen steeds met een toepassing eindigen.
„Ik probeer mijn winst te doen met wat recensenten schrijven. In het tweede en derde deel heb ik de toepassingen vaak een plaats gegeven ín de vertelling. Al viel dat niet altijd mee. Ze kunnen de lijn van een verhaal ook in de weg staan.
Als kritiek heb ik ook gekregen dat ik ervan uitga dat alle kinderen onbekeerd zijn. Ik heb daar goed over nagedacht. En er kúnnen kinderen zijn die de Heere liefhebben. Daarom heb ik nu in plaats van ”Wij zoeken de Heere niet” bijvoorbeeld geschreven: „Als je de Heere nog steeds niet zoekt…, dan kan het ook nog voor jou.” Tegelijk geldt voor iedereen, bekeerd of onbekeerd, dat zijn of haar hart onrein is. Bekering blijft nodig.”
Verneemt hij wel eens iets over vruchten op zijn werk? „Een enkele keer gebeurt dat, ja. Nog niet zo lang geleden hoorden we iets over een jongen uit Zeeland. Hij lag op zijn sterfbed. Tijdens het lezen van het boekje ”Leid mij in Uw waarheid”, over de Heidelbergse Catechismus, gaf de Heere onderwijs en licht. En we mogen geloven dat hij een goede ruil heeft gedaan.”