Ziek
Psalm 35:13
„Mij aangaande daarentegen, als zij krank waren, was een zak mijn kleed.”
Het was Davids gewoonte om met zieke mensen in hun ellende mee te leven. Dit leert ons dat Gods volk de ellende, het jammeren en Gods oordelen die anderen treffen, ter harte behoren te nemen. Dat bewijzen ook Gods knechten en Zijn geboden. Toen Elifaz, Bildad en Zofar van Jobs ellende gehoord hadden, kwamen zij om hem te beklagen en met hem te wenen. Maar Job was een uitstekend man, Godzalig en in aanzien. Weende ik niet, zegt Job, over hem die harde dagen had? Was mijn ziel niet beangst over de nooddruftigen?
Medelijden geldt ook de snoodste mensen. Daar kwam het volk van Israël tot Gods huis (zoals wij nu doen) om hun droefheid over de uiterste ellende waarin goddelozen rechtvaardig gevallen waren bekend te maken. Ja, de Heere belast ons zeer nauw, alsof hun zak de onze was. Gedenk de gevangenen, zegt de apostel, alsof gij medegevangenen waart. En degene die kwalijk wordt behandeld, alsof gij ook zelf in het lichaam kwalijk behandeld wordt. Ja, wij dienen te wenen met de wenenden en dat met een hartelijk erbarmen.
A. Hildersham, predikant te Leicester (Engeland) (”Leer van vasten en bidden over de zonden”, 1659)