Bewijs nodig voor persoonlijke fiscale positie
Bij het invullen van de aangifte inkomstenbelasting neemt een belastingplichtige een standpunt in ten aanzien van zijn persoonlijke fiscale positie.
Zowel ten aanzien van de inkomsten als de aftrekposten zal de belastingplichtige stellig en zonder voorbehoud informatie moeten opnemen in de aangifte. De Belastingdienst kan vervolgens op basis van de aangeleverde informatie toetsen of deze correct is. Veelal gebeurt dit zonder enige tussenkomst van een medewerker van de Belastingdienst en gaat de controle in dit proces geheel automatisch.
Voor de Belastingdienst is het anno 2011 veelal geen ingewikkelde opgave om inkomensgegevens te verifiëren. Werkgevers doen (digitaal) aangifte en dragen loonbelasting af ten aanzien van de werknemers die in loondienst zijn. Ook de gegevens over vermogen (bijvoorbeeld spaargeld en/of beleggingen) zijn voor de Belastingdienst eenvoudig te toetsen door inlichtingenuitwisselingen met banken.
Niet alle inkomensgegevens zijn echter automatisch te toetsen. Denk hierbij aan de inkomsten uit overige werkzaamheden zoals de bijverdiensten als alfahulp, het geven van een cursus of het hebben van kostgangers. De belastingplichtige is verplicht om alle, dus ook deze, inkomsten zelf te berekenen en op te geven in de aangifte. De Belastingdienst controleert deze gegevens vervolgens.
Wie stelt, bewijst. Dit betekent dat een ingenomen standpunt (of het nu van de belastingplichtige is of van de Belastingdienst) bewezen moet worden door degene die het standpunt inneemt. In beginsel zal de bewijslast in het aangifteproces worden verdeeld naar redelijkheid.
Feitelijk is daarmee nog maar erg weinig gezegd. In de praktijk zal de bewijslast voor de positieve inkomensbestanddelen (zoals inkomen uit loon, onderneming of andere arbeid, sparen en beleggen) de taak van de belastinginspecteur zijn. Indien een belastingplichtige te weinig (positieve) inkomsten opgeeft, is het dan ook in beginsel aan de Belastingdienst om aannemelijk te maken dat de aangifte niet klopt.
Voor negatieve inkomensbestanddelen (zoals aftrekposten voor de eigen woning of de persoonsgebonden aftrek) geldt echter het tegenovergestelde. Bij het claimen van een aftrekpost zal de belastingplichtige moeten kunnen bewijzen dat hij of zij recht heeft op deze aftrekpost.
De Belastingdienst heeft methodieken ontwikkeld om afwijkingen of ontbrekende informatie in een aangifte te signaleren. In de gevallen dat de Belastingdienst constateert dat er te weinig inkomen is opgegeven, kan hij (uit eigen beweging) tot zelfs vijf jaar terug een navorderingsaanslag opleggen, veelal verhoogd met heffingsrente en een boete. Deze boete kan oplopen tot 100 procent van het te betalen bedrag.
De belastingplichtige kan tegen een navorderingsaanslag bezwaar maken. De regels van het belastingprocesrecht bepalen echter dat een belastingplichtige in de bezwaarfase geconfronteerd kan worden met een zwaardere bewijslast als hij of zij niet voldoet aan bijvoorbeeld een verzoek van de belastinginspecteur om informatie te verstrekken. De bewijslast wordt dan omgekeerd. De belastingplichtige moet dan aantonen dat het standpunt van de Belastingdienst niet klopt. Met name voor belastingplichtigen die ondernemer zijn of als zelfstandige inkomen uit arbeid verwerven, gelden strengere informatieverplichtingen dan voor natuurlijke personen.
Zoals gezegd, zal de belastingplichtige bij het claimen van een aftrekpost in de aangifte inkomstenbelasting moeten kunnen bewijzen dat hij of zij recht heeft op deze aftrekpost. De belastingplichtige moet kunnen aantonen dat de aftrekbare kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en betaald. Of het nu betaalde hypotheekrente voor de eigen woning, ziektekosten, giften of uitgaven voor scholing betreft, de Belastingdienst kan aan de belastingplichtige vragen om te bewijzen dat de kosten gemaakt zijn.
De belastingplichtige zal er dus altijd voor moeten zorgen dat er bonnen, facturen of andere bewijsstukken bewaard worden. Wat echter de minimumeisen zijn waaraan deze bewijsstukken moeten voldoen, is onduidelijk. Een factuur met een datum, omschrijving van de kosten en het bedrag lijkt voldoende te zijn.
De bewijslast gaat in ieder geval verder dan het verwijzen naar een verplichting om de kosten te moeten maken, zo blijkt uit een uitspraak die het gerechtshof in Amsterdam op 27 juli deed. In deze zaak heeft de echtgenote van de belastingplichtige in 2004 een universitaire studie geneeskunde afgerond. Hiervoor brengt de belastingplichtige kosten voor scholingsuitgaven in aftrek.
Het Amsterdamse hof oordeelt echter dat de inspecteur die aftrek terecht weigert, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan. Zijn verwijzing naar de totale uitgaven van de op de aanbevolen boekenlijst vermelde boeken is daartoe onvoldoende. Het gerechtshof oordeelt daarbij dat de boekenlijst slechts een advieslijst is en geen verplichting tot het kopen van de boeken.
De auteur is werkzaam bij de belastingadviespraktijk van PwC. Reageren aan scribent? fiscaliteiten@refdag.nl