Niet vele edelen in het Koninkrijk van God
Een vaak geciteerde uitdrukking luidt: „Niet vele rijken, niet vele edelen.” Toch staat er in 1 Korinthe 26: „Niet vele machtigen, niet vele edelen.” Niet vele. Maar ze zijn er wél geweest. Toch: weinigen in getal. Gods Kerk kende door de eeuwen heen meer kleine luiden, onaanzienlijken, armen, dan machtigen, rijken en edelen. Het waren mensen die geestelijk tot de hoogste adel behoorden, die de grootste rijkdom bezaten.
Bij adel denk ik aan jonkheer Willem van Zuylen van Nijevelt, die in 1540 zorgde voor de uitgave van de Souterliedekens, de geliefde psalmberijming. In zijn nageslacht waren er die het openlijk opnamen voor de Afscheiding van 1834, zoals C. baron van Zuylen van Nijevelt, die ”de geestelijke vader van Hendrik de Cock” wordt genoemd. Over hem schreef De Cock dat hij „de door Gods Geest verlichte baron van Zuylen van Nijevelt” was. In datzelfde spoor ging ook zijn broer P. J. baron van Zuylen van Nijevelt, die enkele brochures schreef waarin hij pal stond voor de oude waarheid.
Maar niet alle Van Zuylens waren zo. J. A. van Zuylen van Nijevelt, gouverneur van Friesland, liet de afgescheidenen gijzelen totdat ze de laatste cent van hun boetes hadden voldaan.
Niet vele edelen. Toch kunnen we moeiteloos een aantal adellijke families noemen die zich niet schaamden voor hun geloofsovertuiging. Ik denk aan jonkheer Willem Versluys, aan de freules C. C. en J. P. Winckelman en F. A. C. van Stralen. Laatstgenoemde schreef enkele brochures. Overbekend werd ”Een alarmkreet tot Nederland”. Ik denk aan de evangelische mr. H. J. baron van Doorn van Westcapelle, minister en vicepresident van de Raad van State. Aan de secretaris van het Nederlands Bijbelgenootschap, mr. F. L. S. F. baron Van Tuyll van Serooskerken, die de bijnaam Bijbel-Frits kreeg. Aan de kerkelijk meelevende (predikanten)families Teding van Berkhout, De Savornin Lohman, Van Eysinga, Van Lynden, Van Randwijck, De Beaufort en anderen. En wie herinnert zich in dit verband niet ds. E. du Marchie van Voorthuysen?
Er is ook andere adel. In een boerenbedoeninkje ergens op de Veluwe woonde een oude, godvrezende man. Geacht bij vele van Gods kinderen, die hem regelmatig bezochten. Een smal kronkelpad voerde naar zijn stulpje. Zoals vaker gebeurt, was deze alleenstaande man bij sommigen in de buurt onderwerp van allerlei wilde verhalen. Hoewel straatarm en zeer sober levend, werd er verteld dat hij onmetelijk rijk zou zijn. Dat zijn kast uitpuilde van het aardse slijk. Op een ochtend kreeg hij weer eens gezelschap. De bovendeur stond open. Men zag hem aan tafel zitten. Luidkeels zong hij een psalm, goedsmoeds. Zodra hij zijn bezoekers gewaar werd, zagen ze hem snel iets in de tafellade wegmoffelen. Hij verwelkomde zijn gasten, ging naar achteren om hun iets voor te zetten. Een van de bezoekers dacht er het zijne van: er zou minstens wel een volle beurs in die tafella liggen. Hij trok de lade open. Géén dikke portemonnee – een droge korst brood. Daarbij zong hij Gode lofpsalmen. Is dat geen hoge adel?