Cultuur & boeken

Dagboek van een Indiëganger

„Ik heb eigenlijk nooit echt iets over mijn Indiëtijd verteld”, erkent Barend van Houwelingen op de eerste bladzijde van het pasverschenen boekje over zijn belevenissen in de periode 1946-1949.

26 August 2011 16:40Gewijzigd op 14 November 2020 16:20

Militairen die in Nederlands-Indië waren geweest, waren daar niet altijd zo spraakzaam over. Ze zwegen omdat ze te veel hadden meegemaakt, of omdat er geen oor voor hun verhalen was, of omdat ze onbegrip of onuitgesproken verwijt ervoeren.

Van Houwelingen had ook veel meegemaakt. „Dikwijls heb ik gedacht: Kom ik hier wel levend uit? Maar het zijn de goedertierenheden des Heeren dat we niet vernietigd zijn.”

Meer dan een halve eeuw na zijn terugkeer haalde hij het dagboek tevoorschijn dat zelfs zijn ouders, vrouw en kinderen nooit hadden gelezen. Een jongere (Nieuw-Guinea)veteraan heeft nu de uitgave ervan verzorgd.

Hoewel Van Houwelingen nog maar 20 jaar was toen hij vanuit Giessen-Nieuwkerk, een kerkdorp in de Alblasserwaard, naar de Gordel van Smaragd moest, had hij al een gedwongen verblijf vol ontberingen in Duitsland achter de rug. Ruim een jaar na de Bevrijding moest hij in militaire dienst en drie maanden later zat hij op de boot richting het zuidelijk halfrond.

De dagboekaantekeningen gaan over de spanning tijdens het op wacht staan, de uitputting na urenlange patrouilles, de confrontaties met een vaak onzichtbare vijand. Er waren angstige ogenblikken, zoals die keren dat ze bijna omsingeld werden. Het ging hard tegen hard. Van Houwelingen doet er op levendige wijze verslag van.

Hij nam deel aan de politionele acties tegen de vrijheidsstrijders. „De kampong werd gezuiverd van vijandelijke elementen en de bevolking was erg blij met onze komst.” De militairen vingen een hisboelah (moslimextremist) die gezworen had zijn haar niet te laten afknippen voordat de laatste Nederlander van Java verdwenen was.

De veteraan beschrijft wat de guerrillastrijders met gevangen Nederlanders deden, maar verzwijgt ook de wandaden die aan Nederlandse kant werden gepleegd niet: meermalen zag hij hoe gevangenen –al dan niet gewond– werden vermoord. „Schande! Schande!” Verslagen van andere veteranen zwijgen daar nogal eens over. Dat is ook wel begrijpelijk: de situatie verschilde per gebied en per legeronderdeel.

De Indiëtijd was voor Van Houwelingen een onvergetelijke periode, waarin indrukken van natuurschoon zich afwisselden met verdriet vanwege omgekomen makkers, ogenblikken van nauwelijks te dragen spanning en vermoeidheid, en perioden waarin Van Houwelingen niet in zijn dagboek kon schrijven omdat een tropische ziekte hem had getroffen.

Spannende gevechten beschrijft hij met verve. „Het zinken dakje van de stelling was doorzeefd. Daar waar ik had zitten schieten, hadden ze de borstwering zo onder vuur gehad, dat ik 22 kogelgaten telde! Allemaal op borsthoogte aan de linkerkant, op minder dan een halve meter van mijn lichaam!”

Een maand voor de soevereiniteitsoverdracht was Van Houwelingen weer thuis. De Indiëveteraan uit Schelluinen heeft een duidelijke visie op de jaren in de archipel: de bevolking was in meerderheid op de hand van de Nederlanders, de vrijheidsstrijders kon je vergelijken met de NSB en de militaire missie bleek achteraf nutteloos. Dat zal niet iedereen hem nazeggen.


Excessen

Ergernis over de excessen. Dat is veteraan B. van Houwelingen het meest bijgebleven uit zijn periode in Nederlands-Indië. „Zonder vorm van proces werden gevangenen door Nederlandse militairen gedood. Daar waren onderofficieren bij betrokken, of gewone soldaten die zich als vrijwilliger voor zo’n klusje hadden gemeld.”

Veteranen zwijgen daar soms over. „In Hoorn is discussie ontstaan over het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen vanwege de duizenden slachtoffers die vielen onder zijn bewind als gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. En ook in Atjeh zijn erge dingen gebeurd. De Nederlanders zijn in Indië wel vaker over de schreef gegaan.”

Drie jaar en twee maanden was Van Houwelingen in de archipel. „Ik ging er graag naartoe, vanwege het avontuur. Maar door de excessen die ik waarnam, is het een moeilijke tijd geworden. Ik kon daar niet tegen en heb er meermalen tegen geprotesteerd. Op een keer uitte ik mijn frustratie tegenover een groep soldaten. Daarna kwam ik erachter dat de hoogste militair uit onze compagnie dat afgeluisterd had. Ik vreesde voor de gevolgen, maar ik heb er nooit iets van gehoord.”

In juni 1969 bood het kabinet-De Jong de ”Nota betreffende het archievenonderzoek naar gegevens omtrent excessen in Indonesië begaan door Nederlandse militairen in de periode 1945-1950” aan de Tweede Kamer aan. Volgens deze ”excessennota”, zoals hij kortweg werd genoemd, hebben militairen zich inderdaad schuldig gemaakt aan excessen –kampongs werden platgebrand, mensen zonder noodzaak doodgeschoten–, maar droegen deze geen systematisch karakter. In de regel was het optreden van de troepen correct. Het kabinet verklaarde de excessen vanuit de geniepige guerrillastrijd die in Indië werd gevoerd.

Onder de oud-militairen leidde de kwestie van de geweldsexcessen en oorlogsmisdrijven nogal eens tot heftige emotionele discussies. Sommigen verzetten zich tegen wat zij als onterechte beschuldigingen zagen; anderen herkenden echter het beeld dat in de nota werd geschetst. De auteur van de nota, mr. drs. C. Fasseur, zei later overigens dat de nota onvolledig en haastig geschreven was doordat hij er te weinig tijd voor kreeg.


Niet de kroeg, maar de kerk

Hij ontsnapte meermalen ternauwernood aan de dood. En toch had veteraan Van Houwelingen de jaren in Nederlands-Indië niet willen missen. „Ik ben er ernstiger tegen het leven aan gaan kijken.”

Van huis uit was Van Houwelingen onkerkelijk. „Ik leefde midden in de wereld, maar was vanaf mijn vroegste jeugd niet zonder indrukken. Daar heb ik echter overheen geleefd.”

In Indië was hij soms in groot gevaar. „Iedereen ziet tegen de dood op, of hij nu van een eeuwigheid weet of niet. Als gevolg van de indrukken voetbalde ik in Indië niet meer op zondag. En na mijn terugkeer in Nederland ben ik in de kerk terechtgekomen in plaats van in de kroeg. Die kerkgang is niet ongezegend gebleven. Daar moet de Heere de eer van ontvangen; er was niets van mij bij. Het gaat om de verheerlijking van Zijn grote Naam.”

Al heeft de periode in Indië Van Houwelingen gevormd, over de militaire operatie zelf is hij niet positief. „De jongens die op de Grebbeberg vielen, sneuvelden voor volk en vaderland. Zo zie ik dat bij de slachtoffers van de strijd in Indië niet. Die jongens zijn eigenlijk voor niets gevallen.”

Zijn dagboek wordt vooral door kinderen van veteranen gekocht. „Hun vaders vertelden vaak niets over de tijd in Indië. Ik praat er zelf ook nooit over. Een van de oorzaken daarvan was dat de mensen in Nederland de omstandigheden niet begrepen waaronder wij hadden geleefd. Nederland was ook oorlogsmoe, dus er werd gezegd: Ga maar gauw aan het werk. Alleen als er een dienstkameraad op bezoek kwam, had ik het over Indië. Daarom heb ik mijn dagboek nu gepubliceerd: nu weten mijn kinderen tenminste wat ik heb meegemaakt.”

Er gaat bijna geen dag voorbij of Van Houwelingen denkt wel een keer aan Indië. „Het is een mooi land en de bevolking was bijzonder vriendelijk. Het merendeel was op de hand van de Nederlanders. Het is wel goed dat ze zelfstandig geworden zijn, maar ze hadden de Nederlanders niet moeten wegjagen door hun bedrijven te nationaliseren. Dat is niet goed voor hun economie geweest. Het land is rijk aan bodemschatten, maar het brengt niet op wat erin zit.”


Boekgegevens

„Pa, vertel ’s wat over je tijd in Indië!” Dagboek oktober 1946-november 1949 van Barend van Houwelingen, door A. A. van den Dool (red.); uitg. Boekenplan, Maastricht, 2011 (bestellingen bij de schrijver: 0184-651239); 184 pag.; € 15,85.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer