Conservatoria in machtsstrijd verwikkeld
AMSTERDAM – Het rommelt flink in de conservatoriumwereld. Het aantal studenten, het aantal muziekinstituten, de kwaliteit van het onderwijs en bezuinigingen leiden tot verhitte discussies. Extra complicatie is de machtsstrijd tussen de drie conservatoria in de Randstad en de zes in de rest van het land.
Geen kwantiteit, maar kwaliteit. Daar pleiten (oud)bestuurders en (oud-)docenten van conservatoria voor in de Volkskrant van vandaag. Volgens hen kunnen zes van de negen muziekinstellingen worden opgeheven. Het geld dat vrijkomt, zou kunnen worden besteed aan de begeleiding van jonge toptalenten.
De woordvoerders behoren vrijwel zonder uitzondering tot de conservatoria in Rotterdam, Den Haag en Amsterdam. Hun pleidooi wordt met argusogen gevolgd door de zes provinciale conservatoria in Arnhem, Groningen, Zwolle, Tilburg, Maastricht en Utrecht. Deze verwijten hun collega’s in de Randstad arrogantie en komen op voor hun eigen belang. Ze zijn er stellig van overtuigd dat de aanwezigheid van een conservatorium positieve invloed heeft op het culturele leven in de regio. Niet sluiten dus, als het aan hen ligt.
Vrijwel iedereen in de wereld van hbo-kunstopleidingen is ervan overtuigd dat er iets moet gebeuren. Sowieso moet er fors bezuinigd worden. Het kabinet-Rutte heeft daartoe besloten. Dat betekent: schrappen in het aantal opleidingen, vakken, docenten en studenten. Kritiek is er op de heftigheid van de bezuinigingen. De kunstopleidingen zouden binnen het geheel van het hbo onevenredig hard worden aangepakt.
Ook is iedereen ervan overtuigd dat het niveau van het hbo-muziekonderwijs omhoog moet. De concurrentie met conservatoria in andere Europese landen verplicht daartoe. Jonge Nederlandse muzikanten moeten het qua niveau vaak afleggen tegen hun leeftijdsgenoten over de grenzen. Ze worden internationaal als tweederangs musici beschouwd.
Die situatie is het gevolg van het toelatingsbeleid. Een jongere die hier muziek wil gaan studeren, vindt vrijwel altijd een plekje op een conservatorium ergens in het land. Is het niet op een van de Randstedelijke conservatoria –die zich met z’n drieën nadrukkelijk profileren als topinstellingen– dan wel op een van de zes provinciale muziekinstituten. En slagen doet ook elke muzikant: na vier, vijf, desnoods zes jaar.
Discussie is er over de vraag hoe de conservatoria zich verhouden tot elkaar. „Er bestaan geen grote verschillen in kwaliteit”, meent Harrie van den Elsen, directeur van het Conservatorium Maastricht en voorzitter van de Nederlandse vereniging van conservatoria. Hij vindt het „een buitengewoon slechte gedachte” om fors te snijden in het aantal conservatoria, ziet de discussie als het knokken voor eigen elang en verwijt zijn collega’s in de Randstad „enige arrogantie.”
Klaveciniste Cynthia Wilson, oud-docent aan diverse conservatoria, vindt het grote aantal muziekinstituten juist „een lachertje.” Ook pianist Martyn van den Hoek, docent aan het Utrechts Conservatorium, zit op die lijn. Hij ziet het grote aantal conservatoria als een bedreiging voor de kwaliteit van het muziekonderwijs.
Hans Verbugt, oud-directielid van de conservatoria in Amsterdam en Rotterdam, vindt dat „de meeste instellingen” hun toegangseisen „absoluut” moeten verhogen. Tamara Rumiantsev, oud-bestuurslid van het Utrechts Conservatorium, wijst op een negatief gevolg van strengere selectie. „Dat levert minder geld op, omdat de muziekopleidingen per student subsidie van de overheid krijgen.”
Eerder oordeelde een door
de HBO-raad ingestelde commissie dat de kwaliteit van het kunstonderwijs in Nederland uitstekend is, maar dat een grotere variatie in opleidingen nodig is.