Column: KaJeM, Mans en het plastic horloge uit de grabbelton
Martin Mans tourt momenteel met zijn The Martin Mans Band door Nederland. Vrijdag15 juli was de formatie in Zwijndrecht, volgende maand volgen optredens in onder andere Zeist, Sliedrecht en Rotterdam.
Het eerste concert van de groep –orgel, drum, saxofoon, zang, trompet en piano– was op 8 juli in de Oude Kerk van Barneveld. Ene Jan liep die avond in de buurt van de kerk te winkelen. Hij vroeg zich af waar „dat kabaal” vandaan kwam, schrijft hij in een reactie onder een bericht over de band. „Het bleek dus dit concert te zijn.”
Met de tour willen Mans en zijn –jonge– medespelers proberen het orgel onder de aandacht te brengen bij mensen die niet snel naar een gewoon orgelconcert gaan. Dat doen de muzikanten met bewerkingen van bestaande klassieke muziek en arrangementen van filmmuziek en andere populaire muziek.
De vergelijking met KaJeM dringt zich op, de formatie van Klaas Jan Mulder die in de jaren 80 zoveel stof deed opwaaien. Ook Mulder wilde, met popmusicus Ton Scherpenzeel, klassieke muziek dichter bij (jonge) mensen brengen. Daarvoor verbond hij het orgel met synthesizer, drums, basgitaar en lichteffecten. De boze reacties waren toen niet van de lucht. Kerkmusicus Klaas Jan zou EO-artiest zijn geworden. Hij zou zich prostitueren met zo’n show op een Johannusorgel. „Meneer KaJeM” zou Bach, Händel en Widor om zeep helpen; hij zou zich beter kunnen terugtrekken uit de orgelwereld, „om zich te voegen bij theater en populaire muziek, waar hij zich beter schijnt thuis te voelen.” Critici spraken van „de voosheid” van KaJeM, van „glibberig muzikale verrichtingen”, van „pure hardrockklanken”, van een „ontluistering van de monumentale komposities.” Met Kajem zou je afzakken „tot wereldse klanken.”
Mulder zelf deed er later laconiek over. Hij vond het best leuk, schaamde zich er niet voor, al was KaJeM geen muzikaal hoogstandje. Het was gewoon een grapje. Wel zou hij zich hebben bedacht als hij had geweten wat hij over zich heen zou krijgen, gaf hij als 75-jarige aan.
Met dat laatste heeft Martin Mans blijkbaar geen moeite. Vanaf het moment dat hij met zijn cd’s en concerten de orgelwereld betrad, heeft hij het nodige over zich heen gekregen. Hij is een buitenbeentje, gaf hij onlangs in het ND aan. Toch weerhoudt hem dat er niet van om door te gaan op zijn op het grote publiek gerichte manier. Als hij „de André Rieu van het orgel” wordt genoemd, ervaart hij dat als een compliment. Hij schroomt niet op te treden met musici als Jan Vayne en Petra Berger. Voortdurend lijkt hij het grootste muzikale plezier te hebben.
Nu dus met zijn The Martin Mans Band. Na het publiceren van een bericht over het eerste optreden van de band, is er direct weer iets van de verontwaardiging van de jaren 80 voelbaar. Hoe durft hij een drumstel in de kerk te zetten en wereldse melodieën uit films en musicals te spelen! „Goddeloos en oneerbiedig”, schrijft iemand.
Hoewel ik die gevoelens begrijp, heb ik er toch moeite mee. Geen enkel instrument is geheiligd of gewijd, ook het orgel niet. Geen enkele combinatie van instrumenten is in zichzelf fout. Bewerkingen van oorspronkelijke muziek voor andere instrumenten zijn van alle tijden. En filmmuziek –denk aan ”Schindler’s List”– kan heel mooi zijn. We moeten het over de inhoud hebben. Is de muziek die gespeeld wordt het beluisteren waard, of heeft het muzikaal-inhoudelijk weinig om het lijf? Als je dat laatste moet concluderen, mag je dat natuurlijk zeggen. Maar ook dan blijft het oppassen geblazen. Het plastic horloge uit de grabbelton kan de vergelijking met de Rolex van de juwelier niet doorstaan, maar maakt een kind dolblij. Ook plastic heeft dus zijn waarde.
Mans kiest voor de popularisering van orgelmuziek, net als KaJeM vroeger – hoewel die groep professioneler te werk ging en serieuzer werk bracht. Wie niet van deze popularisering houdt, is er snel klaar mee. Maar die gaat nog niet iemands naam te grabbel gooien. Dat is pas goddeloos.
Zie filmpjes van KaJeM: