Kunstmatig leven bewijst noodzaak van intelligente Schepper
De Amerikaan Jack Szostak is al een eind op weg om kunstmatig leven te maken. Is zijn werk een bedreiging voor het christelijk geloof? Maakt de nanotechnologie God overbodig? De Amerikaanse biochemicus Fazale Rana is overtuigd van het tegendeel.
Omschrijven wat leven is, heeft biologen al heel wat hoofdbrekens gekost. Een toonaangevende wetenschapper formuleerde het zo: „Iets is levend als het dood kan gaan.” Simpeler kan niet. Maar ook deze formulering schiet tekort, net als alle andere, oordeelt de Amerikaanse biochemicus Fazale Rana in zijn boek ”Creating Life in the Lab” (ISBN 9780801072093, 2011). „Leven valt net zo min te omschrijven als muziek, en toch geniet iedereen ervan.”
Dat weerhoudt biologen er echter niet van om er voortdurend onderzoek naar te doen. Willen ze het kunstmatig namaken in het laboratorium, dan moeten ze op zijn minst begrijpen wat het leven tot leven maakt.
En daar wringt volgens Rana de schoen. „Zolang ze niet precies weten wat het is, hoe kunnen ze dan vaststellen dat het kunstmatig maken van leven is gelukt?”
De Amerikaan Craig Venter publiceerde vorig jaar mei in het tijdschrift Science dat hij kunstmatig leven had gecreëerd door een zelfgemaakte DNA-streng in te bouwen in een bestaande bacterie. Heeft hij gelijk? „Dat hangt helemaal af van zijn omschrijving van leven”, stelt de biochemicus.
Hij vergelijkt Venters team met monteurs die een krachtige motor uit een auto hebben gesloopt en deze vervangen door een nauwelijks toereikend exemplaar. „Nu hij daarmee ook op gang komt, claimen ze een nieuwe auto te hebben gebouwd.”
De meeste biologen beschouwen de cel als de kleinste eenheid van leven. Daarin hebben alle activiteiten plaats die bij leven horen. Maar waar komt die cel vandaan?
Een Russische en een Britse wetenschapper opperden ideeën over een oersoep waarin leven spontaan zou zijn ontstaan (abiogenese). Met die oersoeptheorie op zak deden de Amerikanen Stanley Miller en Harold Urey hun beroemde experiment. Ze joegen stroomstoten van 60.000 volt door een gasmengsel. Dat leverde in 1951 een aantal aminozuren op, bouwstenen van eiwitten waaruit alle levende wezens bestaan. Kunstmatig leven vonden ze echter niet.
De ontdekking van DNA in 1953 door moleculair bioloog Francis Crick tilde het onderzoek naar kunstmatig leven naar een hoger niveau. Begrip van het DNA werd de sleutel om het leven te doorgronden, zo meenden veel wetenschappers.
Nobelprijswinnaar Crick boorde die verwachting echter de grond in. Hij beweerde in de Journal of Molecular Biology in 1968 dat DNA zich nooit vanzelf zou kunnen ontwikkelen van eenvoudig naar complex. Een klein defect in het genetische materiaal zou volgens hem een overvloed van onbruikbare eiwitten veroorzaken in de cel. „En dan gaat de cel dood”, merkt Rana broodnuchter op.
Een van de wetenschappers die goed hebben begrepen dat het maken van kunstmatig leven om meer inzicht vraagt in het verschijnsel leven zelf, is Jack Szostak, hoogleraar biochemie aan de Harvard University. Hij bouwt een kunstmatige cel van de grond af op – „en voert Gods werk uit”, volgens veel Amerikaanse media. Een onvoorstelbaar complexe klus: de simpelste cel bevat al ruim duizend keer zo veel onderdelen als een Boeing 787.
Szostak staat voor de opgave om zo’n uitzonderlijk ingewikkelde cel na te bouwen. Zijn cel moet zich vervolgens kunnen vermenigvuldigen. Dat veronderstelt de aanwezigheid van DNA en een complete celmachinerie. Ten slotte moet hij de cel tot leven wekken. Als deze cel vervolgens zou gaan evolueren tot iets complexers, is de missie van de wetenschapper geslaagd en de evolutietheorie bewezen. Szostak is met zijn –nog tamelijk primitieve– kunstmatige celmembraan al een eindje op weg.
„Waar is God eigenlijk nog voor nodig, als de eerste kunstmatige cel een feit is”, zo vraagt Rana zich af. „Is daarmee het pleit beslecht in het voordeel van de evolutie?”
Dat loopt volgens hem nog niet zo’n vaart. Hoewel sommigen suggereren dat de creatie van kunstmatig leven een Schepper overbodig maakt, bewijst het eerder het omgekeerde: Szostak doet het werk van Gods handen na. Hij maakt God zeker niet irrelevant, betoogt de biochemicus.
„Zijn onderzoek laat zien dat er doelgerichte inspanningen, buitensporig vernuft en verbazingwekkende vaardigheden voor nodig zijn om zoiets voor elkaar te krijgen. Het is eerherstel voor God als Schepper, of de sceptici dat leuk vinden of niet. Het toont wetenschappelijk aan dat zelfs de eenvoudigste levensvorm niet kan ontstaan zonder tussenkomst van een intelligente, doelbewuste Maker.”
Een christelijke wetenschapper kan volgens Rana gerust aan dergelijk onderzoek meewerken. „Hij helpt alleen maar aan het opbouwen van bewijslast voor de noodzaak van een Schepper.”
www.multimedia.mcb.harvard.edu/media.html
Horlogemaker van Paley
Machines en motoren ontstaan niet spontaan; zelfs de eenvoudigste heeft een maker. Deze kennis brengt de anglicaanse theoloog William Paley (1743-1805) ertoe om levende wezens met een horloge te vergelijken.
„Stel dat ik over de hei loop en ik schop met mijn voet tegen een steen. Hoe is die steen daar terechtgekomen? Mogelijk heeft die daar altijd gelegen”, oppert Paley.
Voor een horloge dat zomaar op de hei ligt, gaat die redenering niet op, aldus de theoloog. Waarom niet? Een horloge bestaat uit een aantal onderdelen die doelgericht samenwerken. „Het moet een maker hebben.” Voor levende wezens gaat min of meer hetzelfde op als voor een horloge. Dat bewijst het bestaan van hun Maker, concludeert Paley. Die visie staat ook verwoord in de Nederlandse Geloofsbelijdenis: artikel 2 stelt dat God te kennen is uit Zijn schepping.
De Britse atheïst Richard Dawkins trekt in zijn boek ”The Blind Watchmaker” echter fel van leer tegen de benadering van Paley. Niet God is Schepper, maar „natuurlijke selectie is de blinde horlogemaker; blind omdat hij niet vooruit kan zien, geen consequenties kan plannen en doelloos is.” Paley zat er volgens hem „glorieus en faliekant” naast.
Biochemicus Fazale Rana breekt echter wel een lans voor de horlogemaker van Paley in ”The Cell’s Design”. Biochemici ontdekken het ene na het andere biomoleculaire ‘motortje’ en ‘machientje’. Die kunnen volgens Rana onmogelijk verklaard worden met mechanismen uit de evolutietheorie.
„De sterke en talrijke analogieën tussen biologische en door mensen gemaakte motoren rechtvaardigen de conclusie dat het leven een product is van een intelligente Ontwerper.”
Fazale Rana
Fazale Rana is gepromoveerd in de biochemie aan de Ohio University. Na jaren promovendi te hebben begeleid aan de universiteiten van Virginia en Georgia ging hij aan de slag als hoofddocent wetenschap en religie aan de Biola University in Californië. Daarnaast is hij vicevoorzitter van de Amerikaanse stichting Reasons To Believe. Wetenschappelijk biochemisch onderzoek bezorgde hem voldoende bewijs dat leven een Schepper moet hebben. Door het lezen van de Bijbel raakte hij ervan overtuigd dat deze Schepper de Bijbelse God moest zijn.