Wachten in tussentoestand op oordeelsdag
AMSTELVEEN – Hoe de doden te gedenken? Het is een thema dat volgens promovenda Paula Rose actueel is. Zo beleefde een recent in het Nederlands vertaald geschrift van Augustinus over de zorg voor de doden drie drukken. Rose krijgt opmerkelijke respons over dit onderwerp waarop zij promoveert. „Mensen zijn geïnteresseerd in thema’s zoals dood, begraven en engelen.”
Paula Rose (42), die dinsdag aan de Vrije Universiteit promoveerde, bestudeerde Augustinus’ boek ”De cura pro mortuis gerenda” (over de zorg voor de doden) vanuit taalkundig opzicht. Zij analyseerde tekstsamenhangen en gebruikte woordkeuzes om zo de boodschap van Augustinus helder te krijgen. „Het is een andere benadering dan een theologische of dogmatische, maar wel een die van groot belang is om duidelijk te maken hoe Augustinus bewust de taal gebruikt om zijn onderwerp uiteen te zetten. Hij was immers een afgestudeerd retor.”
Augustinus selecteert en ordent zijn materiaal zo dat hij zijn vertellingen bruikbaar maakt als argument. Dat geldt voor verhalen over gebeurtenissen uit zijn eigen leven, maar ook voor verhalen uit geschreven bronnen, waaronder Bijbelverhalen. Om de argumentatieve waarde van Augustinus’ verhalen te belichten, bevat dit proefschrift niet alleen commentaar op woord- en zinsniveau, maar ook op het niveau van grotere tekstgedeelten.
Martelaarsgraf
Het geschrift van Augustinus was een antwoord op een vraag van zijn ambtgenoot Paulinus, bisschop van Nola in Zuid-Italië. Die had hem in een brief gevraagd naar de zin van de gewoonte om doden bij het graf van een heilige of martelaar (”ad sanctos”) te begraven. Paulinus was de toegewijde beheerder van het graf van Felix van Nola, een derde-eeuwse priester die tijdens de vervolgingen van christenen gevangen had gezeten en op wonderbaarlijke wijze de periode van onderdrukking had overleefd.
Rose stelt dat Augustinus het begraven bij een heilige anders waardeert dan zijn tijdgenoten. „De christenen verwachtten dat de fysieke aanwezigheid van het lichaam bij een gestorven martelaar bescherming zou bieden tegen grafrovers, maar ook dat de martelaar hen zou bijstaan in het laatste oordeel. Augustinus antwoordt dat niet de plaats op zich de gestorvenen voordeel biedt, maar het feit dat de nabestaanden door de plaats waar hun doden begraven liggen herinnerd worden aan hun plicht om voor de doden te bidden en hen te gedenken.”
Augustinus noemt dan drie zaken: het doen van gebeden, het opdragen van het misoffer en het geven van aalmoezen. „Met het misoffer bedoelt hij het offeren bij het altaar en het uitspreken van gebeden door de priester bij het altaar. De aalmoezen onderstrepen de gedachte van de gemeenschap. Kenmerkend voor Augustinus is dat hij de kerk van Christus ziet als samengesteld uit levenden én doden.”
Is er sprake van een vereren van doden of het bidden voor hun zielenheil? De promovenda kan in de opvattingen van Augustinus nog niet de opvattingen van de latere Rooms-Katholieke Kerk ten aanzien van de aflaathandel of het vagevuur lezen.
Rose: „Augustinus spreekt niet direct over het vagevuur. Hij rekent wel, zoals zovelen in zijn tijd, met een tussentoestand van de gelovigen die sterven. Zij wachten op de laatste oordeelsdag waarop ze definitief bij God zullen zijn. In dit verband spreekt Augustinus in een van zijn andere werken over ”een reinigend vuur”. Alleen de martelaren hebben een directe toegang tot het paradijs.”
Ook kenmerkend voor de kerkvader is dat hij ervan uitgaat dat de gewone doden anders zijn dan de martelaren die de eersten kunnen bijstaan en voor hen bidden. „Het woord redden gebruikt Augustinus niet, wel de term verlichting of verfrissing. Volledige kwijtschelding van de zonden, die na de doop zijn gedaan, is er pas bij het laatste oordeel.”
Calvijn
Calvijn heeft deze opvattingen scherp afgewezen, merkt Rose op. „Calvijn schrijft dat Monica aan haar zoon Augustinus gevraagd heeft om na haar dood voor haar te bidden. Hij heeft dat volgens Calvijn ingewilligd uit respect voor een oude vrouw. Maar daarmee doet Calvijn geen recht aan de opvatting van Augustinus, die wel degelijk gelooft in de voorbede voor de doden.”
Wel heeft Augustinus bezwaar tegen het houden van (soms excessieve) maaltijden bij graven van martelaren. Bisschop Ambrosius van Milaan heeft er Monica voor berispt. „Augustinus kritiseert deze praktijk vooral in de context van Afrika, waar donatistische bisschoppen hun martelaren op die manier verheerlijken.”
Uit de tekst van Lukas 12:4 („Vreest niet voor degenen die het lichaam doden, en daarna niet meer kunnen doden”) leidt Augustinus af dat het Evangelie het accent verlegt naar wat er na de dood met de ziel gebeurt.
Augustinus moedigt mensen aan om hun medemensen barmhartigheid te betonen door hen na hun dood op een fatsoenlijke manier te begraven. Maar als in een situatie van oorlog of natuurgeweld een begrafenis achterwege moet blijven, zal dit volgens hem geen nadelige gevolgen hebben voor de ziel van de gestorvene of voor de wederopstanding van het lichaam. De martelaren, die de rust van een graf hebben opgeofferd voor de waarheid, hebben volgens Augustinus de betrekkelijke waarde van het begraven van het lichaam goed begrepen.
Voor Augustinus maakt het niet uit wáár de mens begraven ligt. „Monica zegt dat God haar beenderen wel zal kunnen vinden als Hij wederkomt. Het is te veel gezegd dat Augustinus cremeren toegestaan zou hebben. Augustinus gelooft wel dat zoals God de mens geschapen heeft, Hij ook zijn lichaam kan herscheppen. Uit respect voor de doden en ook voor het feit dat Christus Zelf begraven is, zou hij kiezen voor de begrafenis. Echter niet uit principe, maar omdat deze vorm voor mensen belangrijk is.”