Leiderschap tonen moeilijk in 21e eeuw
Leiders. Sommige partijen zitten er dringend om verlegen, andere zitten –zo lijkt het– op rozen. Om met die laatste categorie te beginnen: niemand stelt binnen D66 het leiderschap van Pechtold ter discussie. Binnen de SGP klinkt nergens het geluid: wat moeten we eigenlijk met die Van der Staaij? En bij de VVD loopt alles momenteel van een leien dakje. De liberalen zijn wég van hun voorman, ”the great communicator” Rutte. Alle VVD’ers liggen aan zijn voeten.
Hoe anders, hoe tobberig gaat het de laatste tijd bij CDA en PvdA. De eerste partij denkt zich een partijleiderloos tijdperk van misschien wel vier jaar te kunnen veroorloven. Jawel, Verhagen is overduidelijk de primus inter pares, maar hij weigert stug zichzelf partijleider te noemen. Veel te bang dat juist die overmoed hem snel de politieke kop zal kosten. Liever laten hij en zijn partijgenoten jarenlang mist hangen rond het aanvoerderschap van de partij. Regeren is vooruitschuiven. Wie de echte nieuwe leider wordt, ziet het CDA bij de volgende Kamerverkiezingen wel.
Bij de PvdA liggen de zaken weer een slagje anders. Die partij is mét de eigen leider verlegen. Cohen leek ruim een jaar geleden een gouden greep te zijn. Hij was de gedoodverfde nieuwe premier van Nederland. En in de verkiezingscampagne werd de Amsterdamse theedrinker geacht de grote tegenstrever te worden van Wilders. De tegenstelling Mussert of Moskou, Geert of Job, zou het sociaaldemocratische kiezersvolk bij hopen doen toestromen. Dacht de PvdA.
Inmiddels zit de partij flink in de piepzak. Cohen straalt niet, maar strompelt. Zijn leiderschap wordt in zijn eigen partij openlijk of meer bedekt ter discussie gesteld. ”Partij zonder leider zoekt verhaal”, kopte HP/De Tijd vorige week vilein.
Tot zover het overzichtelijke plaatje van het leiderschap in de diverse partijen. Dieper verstopt onder de oppervlakte van de actualiteit liggen de zaken ingewikkelder. Want is de VVD verlost van haar leiderschapscrisis doordat Rutte zo’n kanjer is? Dat is natuurlijk slechts een deel van het verhaal. Leiderschapsproblemen en koersdiscussies doen zich gewoonlijk het minst voor bij partijen die winnen én regeren. Mede daardoor heeft de VVD er tijdelijk geen last van.
Met name de partij die de premier levert, heeft het op dit punt relatief gemakkelijk. De leider van een oppositiepartij moet qualitate qua een goed verhaal en een scherp profiel hebben. Anders ziet men hem over het hoofd. Voor een partijleider die tevens premier is, liggen de zaken eenvoudiger. Een minister-president komt gewoonlijk aardig weg door met enige regelmaat verstandig en gematigd te reageren op de actualiteit. Zo iemand groeit bijna automatisch in de leiderschapsrol.
Dat niet-regeringspartijen en niet-premier-leverende partijen tegenwoordig zo veel moeite hebben geschikte leiders te vinden, hangt onmiskenbaar samen met de ontideologisering van de politiek. De afgelopen veertig jaar is het profiel van veel partijen beduidend zwakker geworden. Daardoor kwam de schijnwerper sterker dan vroeger te staan op de persoon van de leider, op wat híj wil en op de richting die híj wil inslaan. Voeg daarbij de opkomst van de televisiedemocratie, en het is duidelijk waarom in de 21e eeuw enerzijds steeds hogere eisen worden gesteld aan visionair leiderschap, terwijl het anderzijds voor leiders –die net als alle burgers zwaar beïnvloed zijn door het levensgevoel van het postmodernisme– steeds moeilijker is geworden daadwerkelijk richting te wijzen.
Is er een uitweg, een oplossing? In elk geval geen gemakkelijke. Leiderschap tonen in een samenleving die daarom schreeuwt, maar die tegelijkertijd nauwelijks gezag meer verdraagt, is geen sinecure.
De uitweg is in elk geval niet om het profiel van je partij almaar te verbreden en je oren te laten hangen naar een zo groot mogelijke groep kiezers. Want ligt achter de moderne roep om leiderschap ten diepste niet vooral het verlangen naar richting, naar bezieling en inspiratie? Zo bezien kán de oplossing alleen liggen in inhoudelijke herbronning en re-ideologisering. Het is immers niet toevallig dat gewoonlijk de kleinere partijen aan de flanken van het politieke spectrum de minste last hebben van leiderschapscrises, ook al komen zij zelden op het comfortabele pluche terecht?