Ontbreken van aandacht voor toe-eigening probleem bij prof. Van de Beek
Het probleem met prof. A. Van de Beeks spreken over de situatie in de kerk is dat voor hem de vraag naar de toe-eigening van het heil niet speelt, meent dr. P. de Vries.
Dat de kerk in Nederland –en meer in het algemeen in Europa– in zwaar weer verkeert, zal iedereen duidelijk zijn. Het proces van kerkverlating gaat nog steeds door. Prof. A. van de Beek (RD 13-5) ziet een wekelijkse avondmaalsviering als een belangrijk medicijn tegen dit proces. Dr. C. A. van der Sluijs (RD 17-5) wijst in een reactie daarop op de noodzaak van waarachtige bekering. In antwoord daarop merkt Van de Beek (RD 19-5) op dat Van der Sluijs de mogelijkheden van de mens te hoog inschat en de kracht van de sacramenten onderwaardeert. Ik meen dat Van de Beek hiermee geen recht doet aan de intentie van Van der Sluijs.
Inderdaad is de kerk daar waar het Woord recht wordt verkondigd en de sacramenten naar de instelling van Christus worden bediend. Echter, dat betekent niet dat allen die onder het Woord komen en de sacramenten gebruiken levende leden van Gods kerk zijn. Van de Beek wijst onder andere op delen van de gereformeerde gezindte waar slechts een gering deel van de leden van de gemeente het heilig avondmaal gebruikt. Dat is inderdaad een betreurenswaardige zaak. De vraag kan echter worden gesteld of die delen van de gereformeerde gezindte waar (vrijwel) de gehele gemeente aan het heilig avondmaal deelneemt, geestelijk een zo veel frissere indruk maken. Ook Van de Beek zal, naar ik inschat, die vraag niet zonder meer positief beantwoorden.
Veel belangrijker nog is dat het Nieuwe Testament zelf ons duidelijk maakt dat het deelgenootschap aan de christelijke gemeente en het gebruik van de sacramenten geen garantie zijn voor de zaligheid. Niet iedereen die zegt: „Heere, Heere” gaat het koninkrijk der hemelen binnen. Op de jongste dag zullen mensen zich beroepen op het feit dat zij in Christus’ tegenwoordigheid hebben gegeten en gedronken, terwijl Christus hun zal antwoorden: Ik heb u nooit gekend. Heel nadrukkelijk waarschuwt Paulus in 1 Korinthe 10 voor sacramentsrealisme.
De sacramenten zijn tekenen en zegelen van Gods genade. Echter, om de vrucht en de zegen van de sacramenten te ontvangen is nodig dat wij de betekenis ervan verstaan. Dat wil zeggen dat wij hebben leren bekennen dat wij midden in de dood liggen en daarom het leven en de zaligheid in Christus zoeken, Die aan het kruis plaatsvervangend de toorn van God over de zonde heeft weggedragen.
Aan het toetreden tot het heilig avondmaal dient dan ook zelfonderzoek vooraf te gaan. Zij die op volwassen leeftijd het sacrament van de heilige doop ontvangen, dienen eerst hun geloof te belijden en te betuigen dat zij de dienst van de wereld vaarwel hebben gezegd. Zij we als kind gedoopt, dan is als wij inmiddels tot de jaren van onderscheid zijn gekomen de vraag of wij de toevlucht leerden nemen tot Christus en onszelf zijn gaan verloochenen.
Terecht betuigt Calvijn dat wij het teken en zegel van de heilige doop dat aan kleine kinderen wordt gegeven, niet los mogen maken van hun toekomstig geloof en toekomstige bekering. Zonder geloof en bekering getuigt het deelgenootschap aan de sacramenten tegen ons. Zonder wedergeboorte, geloof en bekering kunnen wij het koninkrijk van God niet zien.
Wanneer we spreken over de kerk als de gemeenschap rond het Woord en de sacramenten, mogen we nooit vergeten dat de Kerk hier op aarde niet alleen levende, maar ook dode leden in haar midden heeft. Soms maken die, naar te vrezen valt, de grote meerderheid uit. De levende leden van de Kerk zijn diegenen die door het Woord geraakt zijn. Dan gaat het niet om mogelijkheden vanuit de mens, maar om de Heilige Geest, Die Heere is en levend maakt. Indrukwekkend en ontroerend is dat verwoord in de Dordtse Leerregels. De kenmerken van een waar geloof dat de Heilige Geest bewerkt, zijn dat wij gedurig de toevlucht tot Christus nemen, alleen in Hem roemen, bedroefd zijn naar God en ons hier op aarde een pelgrim weten.
Het probleem bij de benadering van Van de Beek is dat voor hem de vraag naar de toe-eigening van het heil niet speelt. Dat betekent óf dat wij er min of meer stilzwijgend van uitgaan dat elk gemeentelid op de smalle weg wandelt en op zijn best een dwalende broeder of zuster is, maar nooit iemand die erop moet worden gewezen de toekomende toorn te ontvluchten, óf dat wij de uiteindelijk zaligheid niet alleen koppelen aan het komen onder het Woord en het gebruik van de sacramenten, maar ook aan onze volharding. Is dat laatste het geval, dan wordt een mens uiteindelijk weer op zichzelf teruggeworpen. Aan ware christenen mag echter worden verzekerd dat God, Die door hen met Christus levend te maken een goed werk in hen begon, dat ook voleindigen zal.
De auteur is hersteld hervormd predikant te Boven-Hardinxveld en docent Bijbelse theologie aan het Hersteld Hervormd Seminarie in Amsterdam.