Niet kunnen
Ezechiël 18:32
„…want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls?” Als u lui bent in goede plichten, verbeeldt u zich alleen maar vaak dat u niet kunt. Ik kan niet zoals ik wel graag zou willen, zegt u. O, nee. Waarom bent u dan zo lui, om al meer „kan-nieten” te verzinnen? Een luiaard beeldt zich veel meer „kan-nieten” in dan er zijn. Ik wil deze weg niet gaan, zegt hij, ik zou moe worden. Hij beeldt zich die onmacht alleen maar in.
Evenzo beweert u dat u dit of dat niet doen kunt. Waarom bent u toch zo lui om u meer „ik kan-nieten” in te beelden dan er werkelijk zijn? Ik zou dan niet kunnen leven. Och, ik kan niet zo vaak gaan bidden. Zou ik mij gedragen zoals u het voorschrijft, dan zou ik overal bespot worden. Helaas zijn dit allemaal ingebeelde „kan-nieten.” Ik zeg u: U beeldt zich veel en vaak „ik kan het niet” in en daarom wilt u niet.
Een luiaard maakt elke moeilijkheid tot een „ik kan niet.” De luiaard wenst niet te ploegen vanwege de kou. Hij blijft voor een zeer geringe moeilijkheid steken. In onze tekst zegt hij: Ik wil niet ploegen, omdat het winter is. Hij blijft voor een moeilijkheid als kou aarzelen en daarom wil hij niet. Dit is namelijk de reden waarom hij van de inspanning van ploegen afziet.
William Fenner, predikant te Sedgley (Eng.)
(”Moedwillige ongehoorzaamheid”, 1661)