Geschiedenis

Harry Jansen onderscheidt drie fasen in de geschiedwetenschap

Drie fasen onderscheidt Harry Jansen (1939) in de geschiedwetenschap. Jansen doceerde geschiedtheorie en sociaaleconomische geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen en legde zijn theorie vast in ”Triptiek van de tijd. Geschiedenis in drievoud”. Het is bedoeld als handboek voor studenten geschiedenis of filosofie, maar ook voor een breder publiek van geïnteresseerde leken.

dr. Ewald Mackay
17 May 2011 10:48Gewijzigd op 14 November 2020 15:00
Foto Wikimedia
Foto Wikimedia

Het boek is –na een ten geleide van de Groningse geschiedfilosoof Frank Ankersmit en een voorwoord– opgebouwd uit 27 hoofdstukken die elk een driedeling kennen. Deze driedeling betreft een drietal fasen die Jansen onderscheidt in de geschiedenis van de geschiedbeoefening en -filosofie vanaf de negentiende eeuw. Deze drie fasen worden voorafgegaan door een voorgeschiedenis.

Voorgeschiedenis

De drie fasen van de hedendaagse geschiedwetenschap die Jansen onderscheidt hebben een lange ontstaansgeschiedenis. Volgens Jansen ligt het Europese begin ervan in de zesde eeuw voor Christus bij de Griekse schrijver Hecateus van Milete. Via Thucydides en Livius en vervolgens via de kerkvader Augustinus –„meer theoloog dan geschiedschrijver”– en de „zeer bevooroordeelde” middeleeuwse geschiedschrijvers mondt zij uiteindelijk uit in de (vroeg)moderne tijd, met als hoogtepunt de studie ”The Fall and Decline of the Roman Empire” van Edward Gibbon (1737-1794).

Deze hele voorgeschiedenis speelt zich af binnen het proces van de wetenschapsgeschiedenis in het algemeen. De Griekse rede vormt vanaf de zesde en vijfde eeuw voor Christus een veelbelovend begin. In de Vroege Kerk en in de middeleeuwen werd wetenschap volgens Jansen beschouwd als het „becommentariëren van teksten van illustere voorgangers.” Pas in het (vroeg)moderne empirisme en rationalisme (vooral Descartes en Newton) ontstaat een werkelijk vruchtbare bedding voor de wetenschap. De natuurwetenschap zorgt in dit spoor in de zeventiende en achttiende eeuw voor een ”mechanisering van het wereldbeeld”, de ontwikkeling van de geschiedwetenschap leidt in de negentiende eeuw tot een ”historisering van het wereldbeeld”. Vanaf dit punt begint Jansens uitvoerige beschrijving van de drie fasen van de geschiedwetenschap.

Hermeneutiek

De eerste fase, die van de hermeneutiek, duurt grofweg van het begin tot het einde van de negentiende eeuw. Zij bloeit vooral op in Duitsland. De hermeneutiek probeert het verleden te verstaan vanuit een zo goed mogelijke inleving in het denken van de mensen uit het verleden. Zij is sterk gericht op de politieke geschiedenis van de nationale staten. De geschiedschrijving sluit aldus nauw aan bij de geschiedenis zelf, waarin de nationale staatsvorming in Europa dominant is. De geschiedwetenschap heeft volgens de hermeneutiek een eigen methode en die verschilt van de natuurwetenschappen. Het gaat niet zozeer om het verklaren als wel om het verstaan van de historische werkelijkheid. De historicus beschrijft vooral de ”mise-en-intrigue” (de plot) van het verleden. Grote namen zijn hier Barthold Georg Niebuhr en Leopold von Ranke.

Positivisme

De tweede fase, die van het positivisme, duurt grofweg van 1900 tot 1950/1960. Dat bloeit op in Duitsland maar ook in de Angelsaksische wereld. De positivisten proberen het verleden naar de toekomst te extrapoleren vanuit een sterke aansluiting bij het natuurwetenschappelijke model van wetmatige verklaring. Zij zijn heel sterk gericht op de sociaaleconomische geschiedenis van de maatschappij. De geschiedschrijving sluit ook hier nauw aan bij de tijd zelf, waarin er grote aandacht is voor maatschappelijke exploratie en participatie. De geschiedwetenschap heeft geen eigen methode, maar deelt in de ene wetenschappelijke verklaringsmethodologie. De historicus verklaart vooral de ”mise-en-scène” (de ruimtelijke omgeving –bijvoorbeeld armoede, misoogst– als verklaringsgrond voor historische gebeurtenissen). Grote namen zijn Gustav von Schmollen en Klaus Hildebrand. Narrativisme

De derde fase, die van het narrativisme, duurt grofweg van 1960 tot heden. Dit bloeit –in Europa en Amerika– op tegen de achtergrond van het postmodernisme. Hierin gaat het geloof in een allesomvattende waarheid (mede ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog) verloren en vat de overtuiging post dat al ons kennen fragmentarisch en individueel is. Het narrativisme sluit geheel aan bij deze tijdgeest. De historicus interpreteert of verklaart de geschiedenis niet, maar hij representeert haar (stelt haar voor) als een geschiedkundig verhaal of narratio. Zijn verhaal heeft wel een relatie met het echte verleden maar deze relatie is paradoxaal en complex. De historicus representeert een ”mise-en-trope” (hij schetst een beeld, een metafoor). Grote namen zijn hier Jonathan Israels en Hayden White.

De auteur zelf

Jansen meent dat de drie fasen van betekenis zijn, maar elk ook mankementen hebben. De waarheidspretenties van het positivisme vindt hij te hoog en die van het postmoderne narrativisme te laag. Hij opteert voor een postpostmodernisme: een zoeken naar een stevige waarheidspretentie zonder absoluut te willen zijn. Het moet de historicus om het bijeenhouden van het goede van het postmoderne narrativisme –het beeld, de individuele geschakeerdheid, het verhaal– én om het zoeken naar waarheid –goed bronnenonderzoek, goede interpretatie en stevige consensus– gaan. Jansen zoekt niet zozeer naar waarheid als wel naar legitimiteit. De historicus en de cultuur moeten –in en buiten het onderwijs– betekenis geven aan en rekenschap afleggen van het verleden.

Evaluatie

Jansen heeft een goed leesbaar, mooi verzorgd boek geschreven. Zijn driedeling heeft een prima didactische waarde, zij het dat je als lezer bij tijden verdwaalt in een hegeliaans oerwoud van triaden! Jansen geeft een groot aantal denkers in kort bestek helder en beknopt weer en de hoofdlijn van zijn betoog is duidelijk.

Ik heb bezwaar tegen zijn zeer schematische beschrijving van de voorgeschiedenis. Met name zijn beeld van de middeleeuwen is onjuist. De middeleeuwse wetenschap is heel wat meer dan het becommentariëren van andermans teksten. Blijkbaar heeft Jansen de recente revolutie in dit vakgebied volledig gemist. Gelukkig geeft hij in zijn beschrijving van de zestiende en zeventiende eeuw er blijk van te weten dat christelijke denkers hier grote betekenis hebben gehad. Toch blijft ook bij Jansen het stereotiepe modernistische en (post)postmodernistische beeld hangen dat de wetenschap pas toen zij seculier werd echt wetenschap is geworden. Het wordt hoog tijd dat dit beeld eens grondig gedeconstrueerd wordt. Want als wetenschap –zo veel is na lezing van dit boek weer duidelijk geworden– zo kwetsbaar en tentatief is als zij blijkt te zijn, waarom zou er dan geen ruimte zijn voor een christelijke narratio van de geschiedenis? Misschien dat daar na hermeneutiek, positivisme, narrativisme en postpostmodernisme eindelijk weer wat ruimte voor komt.

Triptiek van de tijd. Geschiedenis in drievoud, Harry Jansen; uitg. Vantilt, Nijmegen, 2010; ISBN 978 94 6004 0511; 536 blz.; € 39,95.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer