Zoek de verschillen tussen Ledeboer en Budding
U kent ze vast wel, die twee op elkaar lijkende plaatjes. Op het eerste gezicht zijn ze identiek, maar… zoek de verschillen, staat er dan bij.
Twee namen uit de kerkhistorie. De verschillen tussen Budding (1810-1870) en Ledeboer (1808-1863) zijn aanwijsbaar. De overeenkomsten zijn echter volop in de meerderheid. Beiden kwamen uit een welgesteld handelsmilieu. Buddings vader deed in bier, de vader van Ledeboer in textiel. Beiden bleven ongetrouwd, hadden een aristocratisch voorgeslacht, studeerden theologie en waren vaderlandslievend. Tijdens de Tiendaagse Veldtocht in 1831 vocht Budding met de daad, Ledeboer met de pen. Na hun theologiestudie dienden beiden een plattelandsgemeente: Biggekerke en Benthuizen. Ze maakten allebei een diepe, geestelijke crisis door: bij Budding duurde deze zes weken, bij Ledeboer kwam deze na zes weken. Van evangelische gezangen moesten ze niets hebben. Demonstratief ontdeden zij zich ervan. Budding droeg de bundel plechtig de kerk uit na een dienst, Ledeboer wierp het gezangboek –minder plechtig– van de kansel en begroef het. Ze verwierpen de psalmberijming van 1773 en hielden het bij die van Datheen; ze verzorgden allebei een heruitgave hiervan. Een tijdlang waren ze christelijk afgescheiden.
Tot beider vrienden behoorde jonkheer Willem Versluijs; beiden gingen voor op zijn buitenplaats. Beiden droegen het oude ambtsgewaad.
In beider leven speelde een broodbakker een rol van betekenis. Bij Budding was dat in positieve zin Johannes de Jonge, bijgenaamd ”de hemelse bakker”. Bij Ledeboer was het bakker Goester, die een aanklacht tegen hem indiende en bepaald geen ”hemelse bakker” was.
Ze correspondeerden met elkaar en schreven boven hun brieven: ”Geliefde broeder”. Ze kenden beiden het gevangenisleven: Budding zat in de Middelburgse gevangenis Gravensteen, Ledeboer in Leiden in een gevangenis die eveneens Gravensteen heette.
Beiden maakten opvallende gebedsverhoringen mee. Wandluizen die langs de vunzige gevangenismuren krioelden, bleven weg op het gebed van Budding en keerden terug toen zijn bidden verflauwde. Kakelende kippen hielden tijdens een dienst van Budding op de deel van een boerderij hun snavel toen hij hen het zwijgen oplegde. Ledeboer profeteerde een ernstig oordeel over drie mannen die hem in Benthuizen het preken wilden beletten.
Beiden hadden principiële bezwaren tegen portretfoto’s. Beiden gaven een catechisatieboekje uit en waren sociaal bewogen met de armen. Budding maakte in Amerika mee dat een rijke boer zijn beste koeien aan hem liet zien. Toen dezelfde dag een arme weduwe hem vertelde dat haar enige koe dood was, gaf hij opdracht aan de boer om haar een van zijn koeien te geven. Toen hij weigerde, bleef er elke dag een koe dood, tot hij eindelijk inzag dat dit een straf van God was. Geen oog hebben voor een arme naaste kostte een boer in Zeeland een oude klok, die spontaan van de muur kwam zetten.
Hoeveel overeenkomsten ook, hun levenseinde was totaal verschillend. Budding loochende de Drie-eenheid, Ledeboer beleed dit leerstuk tot zijn laatste snik.
En dan is er nóg een tegenstelling: ons land kent thans geen dominee Ledeboer meer, wel een dominee Budding.