Egyptenaren protesteren na het werk verder
CAÏRO – De plaats van de opstand in Caïro, het Tahrirplein, ligt er weer als vanouds bij. Er zijn geen betogingen meer. Maar de revolutie is daarmee nog niet ten einde. „We gaan door met demonstreren tot al onze eisen zijn ingewilligd.” Maar wel buiten kantooruren.
Het was grote schoonmaak, vorige week op het Tahrirplein in Caïro. Enkele tientallen mensen herstelden het plein onder leiding van een grote groep militairen in oude glorie. Er werd nieuw gras in de middencirkel gezaaid. Stoepen, waaruit de stenen waren verdwenen tijdens de opstand om gebruikt te worden als munitie, werden opnieuw gestraat. De betogingen lijken ten einde, maar het is de vraag of de revolutie dat ook is.
Uit verhalen van jonge betogers blijkt dat dit niet het geval is. Israe Abdel Fattah is nog niet klaar met demonstreren, zo maakt ze duidelijk. Ze is een van de medeoprichters van de 6-aprilbeweging: een jongerenorganisatie uit 2009 die aan de basis stond van de jongste omwentelingen in Egypte.
Een van de meest gestelde vragen op dit moment is: hoe moet het nu verder? Veel mensen zijn bang dat de beloofde veranderingen veel te lang op zich zullen laten wachten. Abdel Fattah is optimistisch en heeft de hoop op een goede toekomst niet verloren. Maar ze is ook kritisch. De jongeren die verantwoordelijk zijn voor de aanzet tot de opstand van 25 januari worden vaak aangeduid als de Facebookjongeren. Volgens Abdel Fattah is dat niet juist. Facebook was slechts het middel dat de jongeren hebben gebruikt om te communiceren. Via Facebook werden bijeenkomsten gepland, tactieken besproken en teksten voor spandoeken voorgesteld.
Lang niet alle eisen van de demonstranten zijn al ingewilligd. Een van hun belangrijkste voorwaarden was de oude grondwet vervangen door een heel nieuwe. „Aan die eis is niet voldaan”, zegt Abdel Fattah. „Voor de huidige grondwet, waarover vorige maand een referendum werd gehouden, is slechts plastische chirurgie toegepast op de oude grondwet.”
De demonstranten van het eerste uur stelden op 25 januari stelden drie eisen. Vrijheid van meningsuiting, het afschaffen van de noodtoestand die al sinds 1979 van kracht is en democratie. Tijdens de demonstraties op het Tahrirplein groeide het aantal eisen echter al snel. „Dat gebeurde met name nadat de eerste slachtoffers onder de demonstranten waren gevallen”, aldus Abdel Fattah. „De mensen kwamen met steeds meer wensen, als genoegdoening voor hun martelaren.”
Dat het Tahrirplein vorige week definitief werd leeggeruimd en nu wordt gerenoveerd geeft aan dat de meeste Egyptenaren genoeg hebben van de demonstraties. Zij willen dat Egypte weer aan het werk gaat en de schade van de opstand hersteld wordt. Egypte staat er economisch slecht voor. En de voortdurende demonstraties zijn niet goed voor de economie van het land. „We willen doorgaan met demonstreren tot al onze eisen zijn ingewilligd”, zegt Abdel Fattah strijdbaar, „maar we gaan alleen door buiten kantooruren, om de autoriteiten te laten weten dat er aan onze eisen moet worden voldaan.”
Dat de economie schade heeft opgelopen door de demonstraties ontkent de Egyptische niet. „Mubarak had eerder berecht moeten worden, dat was voor de economie veel beter geweest. Die had zich dan veel eerder kunnen herstellen.” Ze wijst erop dat Egypte vóór de opstand al een tekort had van 470 miljard pond (53 miljard euro). „De opstand kostte het land ruim 15 miljoen pond (1,7 miljoen euro, red.) per dag. Maar dat is nog niets vergeleken bij de bedragen die de Mubaraks van ons hebben gestolen.”
Ze geeft een voorbeeld van de gebruikelijke corruptiepraktijken van het oude regime. „Twee jaar geleden zijn er nieuwe nummerplaten voor de auto’s ingevoerd. Iedereen moest dus een nieuwe aanschaffen. Maar de Egyptenaren hebben daar alles bij elkaar ruim 920 miljoen pond (106 miljoen euro) te veel voor betaald. Geld dat direct in de zakken van de oude machthebbers is verdwenen.”
Abdel Fattah: „Mubarak en de kliek rondom hem moeten de gestolen miljarden terugbetalen. Het is daarom goed dat Mubarak een proces aan zijn broek krijgt. Daarmee wordt duidelijk dat niemand het recht heeft te stelen, ook een president niet.”