Orgelproject Gerben Mourik: nieuw licht op neobarok
Voor veel orgelliefhebbers heeft de periode van de neobarok een nare smaak. De orgels uit de decennia na de oorlog zouden scherp en prikkerig zijn, de muziek die componisten ervoor schreven eng en kil. Organist Gerben Mourik vraagt echter met anderen opnieuw aandacht voor zowel instrumenten als muziek.
De Nicolaïkerk in Utrecht is dé plaats om over de orgels uit de periode van de neobarok te spreken. Hier bouwde Sybrand Zachariassen van de Deense orgelmakerij Marcussen & Søn in de jaren 50 van de vorige eeuw een orgel dat trendsettend was. Zachariassen maakte een orgel „waaraan in heden en toekomst, gelijkelijk orgelspeler en orgelbouwer zich zullen oriënteren”, aldus de organisten Adriaan Engels en Willem Hülsmann in 1957 in het keuringsrapport.
Die voorspelling werd bewaarheid. Het drieklaviers instrument van Marcussen (33 stemmen) zorgde voor een definitieve doorbraak van het fenomeen neobarokorgel in Nederland. Het Nicolaïorgel werd middelpunt én hoogtepunt van een brede beweging van heroriëntatie van de orgelkunst. In Nederland waren orgelmakers als Flentrop, Van Leeuwen, Van Vulpen en Vierdag koplopers in deze beweging.
Met het project ”Audite Nova” (Hoor iets nieuws!) willen organist Gerben Mourik (29), orgeldeskundige drs. Bart van Buitenen (37) en fotograaf Koos Schippers (65) proberen een nieuw publiek te overtuigen van de waarde van deze periode in de orgelhistorie. Mourik, organist van de Michaëlskerk in Oudewater, presenteert op twee cd’s vijf instrumenten uit deze tijd. Van Buitenen uit Dordrecht, die werkt aan een dissertatie over de orgelmakers Kam & Van der Meulen, verdiepte zich in de periode van de wederopbouw. Schippers uit Lisse legde tientallen neobarokorgels op de gevoelige plaat vast (zie kader).
Bij de klavieren van het Nicolaïorgel laat Mourik horen wat hem aanspreekt in dit type instrument. Alleen al de opbouw van de orgelkas. „Strak, open, extravagant. De kas was bij de bouw geen sluitstuk. Nee, het front, toegesneden op deze ruimte, was juist uitgangspunt. Je ziet wat je hoort.”
De luiken van het borstwerk staan open, de pijpen bevinden zich vlak voor de neus van de organist. „Dat is juist mooi, zo’n directe orgelklank. Hier, moet je die Regaal 8’ horen, prachtig toch?”
Openheid, doorzichtigheid, helderheid en directheid zijn kernwoorden voor dergelijke orgels. „Dat vraagt om een goede techniek, want je hoort alles. Zelfs de Fagot 32 van het pedaal is er direct. Maar dat geeft ook de kans om in je aanslag verschillende accenten aan te brengen. De nuances aan het klavier zetten zich tot in de pijp door.”
Orgels als deze vragen een zorgvuldige aanpak, zegt Mourik. „Bij het volle werk doe je bijvoorbeeld niet alles open. Eigenlijk hoef je hier niet veel te koppelen. Je hebt altijd wat over op dit soort orgels.” Zelf is hij in Oudewater gewend om bij de begeleiding van de gemeentezang bijna standaard te octaveren. „Anders heb je daar niet genoeg draagkracht. Maar dat moet je hier dus vooral niet doen, dan wordt het schreeuwerig. Een strakke vierstemmige zetting voldoet op dit orgel al uitstekend.”
Buxtehude en Bach, maar ook Mendelssohn en Reger kun je prima op deze orgels vertolken, stelt Mourik. „Volgens de Française Marie-Claire Alain kon je er zelfs Frans-romantische muziek op kwijt. Maar dat vind ik toch wel heel lastig worden. Zulke muziek is meer op het effect van de klank als geheel gericht, en minder op polyfonie. Maar de Duitse romantiek kun je hier fantastisch laten horen.”
Het grote probleem met dit soort orgels is dat organisten er niet mee om weten te gaan. „Dan willen ze dat het orgel aangepast wordt, de scherpe kantjes eraf. Maar je moet leren luisteren naar je orgel en steeds weer uitproberen welke combinaties wel en niet kunnen.” De chamade-trompet van het hoofdwerk, waarvan de horizontale pijpen vlak boven het hoofd van de organist de kerk in steken, is een mooi voorbeeld. „Als je die combineert met de gebruikelijke 8 en 4 voetsregisters, wordt-ie veel te vet. Maar hoor eens hoe hij als soloregister klinkt als je alleen de Octaaf 2’ erbij doet. Dan klinkt het edel.”
Mourik, Van Buitenen en Schippers willen met het project proberen vooroordelen weg te nemen. Vooral de fotograaf kent de bedenkingen tegen de neobarokorgels van binnenuit. „Ik zeg het maar heel eerlijk: ik had in eerste instantie helemaal niets met dit type orgel. Romantiek en moderne muziek hadden mijn interesse. Ik ademde vroeger vooral in de sfeer van Feike Asma; later ben ik daarvan weggegroeid. Mannen als Asma en Piet van Egmond moesten weinig van deze orgels hebben. Dat waren in hun termen instrumenten met breinaaldmensuren. Ik moet zeggen: ze hebben er ook weinig moeite voor gedaan om te leren omgaan met zulke orgels.”
Toen Gerben Mourik hem vroeg voor portretfoto’s kwam Koos Schippers ook in aanraking met de muziek waarmee deze bezig was. „De eerste symfonie van Arie J. Keijzer, muziek van Pepping, Micheelsen, Dragt: het is wat mij betreft vooral de creativiteit van Gerben die ervoor zorgt dat deze muziek gaat spreken. Bovendien vind ik het mooi dat hij de moed heeft iets op te pakken wat anderen laten liggen.”
Het fotograferen van de orgels met hun specifieke fronten vond hij een mooie klus. „Er zat er niet één tussen waar ik niks mee kon. Elk orgel is bijzonder.” Welk instrument er voor hem uitsprong? „Dit hier in de Nicolaïkerk. Geweldig! Het biedt fotografisch zo veel mogelijkheden. Maar ook het orgel in Pendrecht is heel mooi; het staat niet voor niets op de voorkant van de cd.”
Bart van Buitenen beschreef in de encyclopedie ”Het historische orgel in Nederland” verschillende instrumenten van de wederopbouw. Hij is gefascineerd door deze orgels. „Het gaat inmiddels sowieso om de jongste categorie historische orgels, dus alleen daarom al de moeite waard. Maar als je goed gaat kijken naar het concept van deze orgels, moet je zeggen dat dat niet minder ingenieus is dan dat van Cavaillé-Coll of Schnitger.”
Overigens is de term ”neobarokorgel” volgens de drie een foute aanduiding. Van Buitenen: „Er is helaas geen andere die de lading dekt. Maar het ging deze orgelbouwers helemaal niet om het namaken van barokorgels. Men wilde een nieuw orgeltype ontwikkelen, met als kenmerk eenvoud en eenheid. En daarmee kwam men qua uitgangspunten uit bij de orgels van de Noord-Duitse barok. Maar het werden wel degelijk eigentijdse instrumenten.”
Waarom konden de orgels dan velen niet overtuigen? Mourik: „De militante manier waarop iemand als Lambert Erné, die hier in de Nicolaï organist was, te werk ging, heeft geen goed gedaan. Hij wilde te veel dingen niet. Geen strijkers op het orgel bijvoorbeeld, terwijl de orgels van Marcussen in Denemarken regelmatig een zwelwerk hebben. Aan de andere kant denk ik dat zonder Erné de vernieuwing in de orgelbouw na de Tweede Wereldoorlog minder van de grond zou zijn gekomen.”
Wat daarbij meespeelt, is dat er ook kaf onder het koren schuilt. Van Buitenen: „In Nederland kreeg je veel kopieën van de Deense orgelbouw. Van Vulpen begon bijvoorbeeld vooral als Marcussenepigoon, maar boette na het overlijden van Erné weer aan betekenis in. Flentrop was van meet af aan toch de meest eigenzinnige orgelmaker. Maar hij had juist daarom vooral in het buitenland een goede reputatie. Hij benadrukte altijd dat een organist respect voor het orgel moet hebben. Tegenwoordig speelt de organist vaak de kunstenaar, die het orgel beschouwt als apparaat om zichzelf te promoten. In de neobarok is het órgel het kunstwerk, dat met het grootste respect moet worden behandeld.”
Voor Mourik maakt dát deze orgels juist interessant. „Neobarokorgels zijn geen allemansvriendjes of compromisorgels, maar instrumenten met een eigen visie. En die geven de bespeler vaak de meeste uitdaging.”
Audite Nova
Op de dubbel-cd ”Audite Nova” (uitgave van tuliprecords.nl) brengt organist Gerben Mourik vijf neobarokorgels voor het voetlicht. Hoofdrol speelt het Marcussenorgel in de Utrechtse Nicolaïkerk. De andere vier instrumenten zijn van de orgelbouwers Van Leeuwen (Maranathakerk Spakenburg, 1955), Van Vulpen (gereformeerde kerk Nieuwendijk (NB), 1960), Flentrop (Barbarakerk Bunnik, 1963) en Vierdag (Open Hofkerk Rotterdam-Pendrecht, 1971).
De composities die op de orgels tot klinken komen, zijn van de hand van de Nederlanders Schuurman, Matter, Dragt, Keijzer en Toebosch, de Duitsers Buxtehude, Walcha, Pepping, Micheelsen, Ahrens en David, de Fransman Alain en de Deen Viderø. Ook speelt Mourik een drietal improvisaties. De dubbel-cd kost 24,95 euro.
Het is de bedoeling dat na de 2 cd-uitgave met Nederlandse neobarokorgels nog een deel vanuit Duitsland en een vanuit Denemarken volgen.
”Audite Nova” wordt op 14 mei in de Nicolaïkerk in Utrecht gepresenteerd. Orgeldeskundige drs. Bart van Buitenen, die in het uitgebreide cd-booklet een toelichting bij de keus van de orgels schreef, zal een lezing verzorgen over de instrumenten van de wederopbouw. Fotograaf Koos Schippers, die voor het project tientallen neobarokorgels in beeld bracht, laat een deel van zijn foto’s in een expositie zien. De eerste cd wordt overhandigd aan Arie J. Keijzer, componist te Dordrecht. Hij gaf Mourik regelmatig tips over de interpretatie van de werken die zijn opgenomen. De middag begint om 14.30 uur.
Meer informatie en bestellen: www.auditenova.org
Toccata 'Lobe den Herren' (Micheelsen); Gerben Mourik, Vierdagorgel (1971); TURE 201106 (met dank aan Jan Quintus Zwart)
Improvisatie: Christ ist erstanden (Mourik); Gerben Mourik, Flentroporgel (1963); TURE 201106 (met dank aan Jan Quintus Zwart)
Praeludium in d (Buxtehude); Gerben Mourik, Van Leeuwenorgel (1955); TURE 201106 (met dank aan Jan Quintus Zwart)
Partita: Jeruzalem, o stad zo hoog gebouwd (Keijzer); Gerben Mourik, Van Vulpenorgel (1960); TURE 201106 (met dank aan Jan Quintus Zwart)
Kleine Passacaglia: Wer nur den lieben Gott lässt walten (David); Gerben Mourik, Marcussenorgel (1957); TURE 201106 (met dank aan Jan Quintus Zwart)