PVV beïnvloedt veiligheidsbeleid maar mondjesmaat
DEN HAAG – De bewindspersonen Opstelten en Teeven (Veiligheid en Justitie) voeren de veiligheidsparagraaf uit het onderhandelingsakkoord voortvarend uit. Wilders lijkt de stille regisseur achter de schermen, maar een nadere beschouwing laat zien dat dit iets genuanceerder ligt.
Nieuwrechtse partijen winnen aan invloed als ze gaan delen in de macht, doordat middenpartijen hun radicale standpunten overnemen, is in de politicologie een gezaghebbende aanname. Gaat die veronderstelling op voor Nederland en de PVV?
De veiligheidsparagraaf in het onderhandelingsakkoord wekt de indruk dat Wilders veel van zijn punten heeft kunnen verzilveren. De uitvoering van deze afspraken is inmiddels in volle gang. Er komen strengere regels voor dubieuze bordeelhouders, de ruimte voor rechters om een taakstraf op te leggen, wordt ingeperkt. Nog dit jaar stemt de Kamer naar verwachting in met een strengere controle door de reclassering op het naleven van door de rechter oplegde maatregelen aan recidivisten. Later deze kabinetsperiode geeft de Kamer zeer waarschijnlijk groen licht voor de komst van minimumstraffen en het verlengen of afschaffen van de verjaringstermijn.
Ogenschijnlijk is er dus veel voor te zeggen. Maar in het veiligheidsbeleid van deze coalitie is de hand van Wilders veel minder sterk aanwezig dan op het eerste gezicht lijkt.
Voor drie van de vijf genoemde wetten –de Prostitutiewet, de Wet beperking taakstraffen en de Wet regeling voorwaardelijke veroordeling– geldt dat de basis ervan al is gelegd door het kabinet-Balkenende IV, door toenmalig CDA-minister Hirsch Ballin. Over deze staatsrechtgeleerde valt veel te zeggen, maar een PVV-vriend kan hij moeilijk worden genoemd.
Dat sommigen moord en brand schreeuwen nu Opstelten de erfenis van zijn voorganger verzilvert, is retoriek. Dat zegt minstens zo veel over de diepgang van het publieke debat in Nederland, als over de macht van de PVV.
Niet zozeer de PVV als wel de oppositie kleurde de Prostitutiewet tijdens de inhoudelijke behandeling in naar haar politieke inzichten. Opstelten schrapte het verplichte registratiebewijs voor prostituees en gaf de GGD de regierol bij het voeren van het registratiegesprek; een knieval voor de PvdA. De PVV peilde van tijd tot tijd of de verhoging van de verplichte minimumleeftijd voor prostituees op voldoende steun kon blijven rekenen. Toen dat het geval bleek, deed ze er verder het zwijgen toe. Een amendement om de maximumstraffen voor mensenhandelaren fors te verhogen, kwam niet van de PVV, maar van VVD en CDA.
Het beperken van taakstraffen heeft weinig te maken met een door de PVV afgedwongen, baanbrekende inperking van de rechterlijke macht. Rechters die voor zware gewelds- en zedendelicten taakstraffen opleggen, negeren de wetsgeschiedenis. „Het ligt evenwel in de rede dat veroordeelden die zeer zware delicten hebben gepleegd, niet voor een taakstraf in aanmerking komen”, schreef minister Korthals al in 1997 in de memorie van toelichting. Als de wetgever de enkele rechter die dat toch doet, corrigeert, is dat niet zorgelijk. Eerder het tegendeel.
Los daarvan is de PVV bepaald niet tevreden met de vorige week door de Kamer aanvaarde beperking van taakstraffen. Vier door PVV-Kamerlid Helder ingediende amendementen om de wet aan te scherpen, werden kansloos weggestemd. Alleen de handen van haar fractiegenoten gingen daarbij omhoog.
De komst van minimumstraffen lijkt een duidelijke overwinning te zijn voor de PVV. Wilders pleitte echter voor een minimumstraf van vier maanden voor een fietsendiefstal en acht keer vier maanden bij de achtste op rij. Wat het kabinet voorstelt, steekt daar schril bij af: minstens de helft van het strafmaximum opleggen aan criminelen die binnen tien jaar bij herhaling een misdrijf plegen waarop een maximumgevangenisstraf staat van twaalf jaar of meer.
Resteert de wet over de verjaring van misdrijven. Momenteel verjaren alleen de misdrijven met levenslange gevangenisstraf niet. Het kabinet voegt daaraan toe: alle misdrijven waar een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer op staat én ernstige zedenmisdrijven met kinderen. Een vergelijkbare wens daartoe werd al in 2005 geuit door de Kamerleden Rietkerk (CDA) en Dittrich (D66) en kan daarom evenmin een PVV-stokpaardje worden genoemd.
Kortom, daadkrachtig mogen Opstelten en Teeven zeker heten. Uitvoerders van het plan-Wilders zijn ze daarmee nog niet.