Het beeld bijgesteld
Een levensbeschrijving is nooit definitief. Het beeld dat we van mensen hebben verandert naarmate de tijd verstrijkt. Het Boekenweekthema geeft aanleiding om dat verschijnsel te bekijken aan de hand van een bekende nationale figuur: Johan van Oldenbarnevelt.
Zelden is iemand tegelijk zó verguisd en vereerd als de Nederlandse staatsman Johan van Oldenbarnevelt (1547-1619). In een diepgaand conflict met prins Maurits liet hij op 13 mei 1619 het leven op het schavot, veroordeeld vanwege „subversie van religie en politie” en „perturbatie van de gemene rust.” Hij had de toekomst van het land in gevaar gebracht. Maar daarover dacht niet iedereen hetzelfde. Voor- en tegenstanders van Oldenbarnevelt roerden zich, zeker toen alles nog vers was, heftig.
In de loop van de geschiedenis zijn golfbewegingen waar te nemen als het gaat om de visie op (de executie van) Oldenbarnevelt. Tijdens het eerste stadhouderloze tijdperk (1650-1672) ligt de sympathie uiteraard sterker bij de raadspensionaris, dan bij Oranjetelg Maurits. Toch houden de nieuwe Hollandse leider Johan de Witt en zijn medestanders zich opmerkelijk stil over de gebeurtenissen van 1618-1619. Volgens historicus J. C. Boogman hebben ze „er kennelijk bewust naar gestreefd de orthodoxe gereformeerden, die ook hun heel wat last gaven, althans op dit tere punt niet te provoceren.” Feit is dat de orthodoxe gereformeerden altijd veel meer waardering hebben gehad voor de Oranjes als door God gegeven leidslieden, dan voor Oldenbarnevelt en zijn geestverwanten. Tot op de dag van vandaag.
Na het rampjaar 1672 en met het aantreden van Willem III als stadhouder wordt de waardering voor Maurits weer sterker, maar halverwege de achttiende eeuw keert het tij echter opnieuw en trekt de sterk antiorangistische burgerij partij voor Oldenbarnevelt. In de negentiende eeuw komt de geschiedenis als wetenschap op en ontstaat er –mede door de afstand in tijd– een veel genuanceerder beeld van de staatsman – én van zijn tegenstander. Zo kan de antirevolutionair Groen van Prinsterer Oldenbarnevelt waarderen als groot staatsman en heeft de conservatief-liberale historicus Robert Fruin oog voor de verdiensten van prins Maurits.
Niettemin blijven de meningen over Oldenbarnevelt verdeeld. Nog in 1954, bij de onthulling van een standbeeld van Oldenbarnevelt in Den Haag, laait het vuur op. De Leidse oud-hoogleraar W. J. M. van Eysinga noemt het doodvonnis dat over de raadspensionaris is uitgesproken een ”gerechtelijke moord”. Zijn Utrechtse collega F. C. Gerretson komt onmiddellijk in het geweer. De terechtstelling is volgens hem „geen schandvlek op, maar een schone bladzijde uit ons Historieboek.”
Het begin
De kiem voor de controverse wordt al ruim vóór de veroordeling van Oldenbarnevelt gelegd. In augustus 1618 verschijnt de ”Gulden Legende”, een venijnig pamflet vol aantijgingen over Oldenbarnevelts afkomst, karakter en oneerlijkheid. Hij zou omkoopbaar zijn geweest. In de tekst wordt vermeld dat in het huis dat hij in het Haagsche Voorhout had laten bouwen „het gouden en zilveren vaatwerk ieder in de oogen blonk.” Op de omslag staan een borstbeeld van Oldenbarnevelt op een altaar en een vette geldbuidel. De Staten van Holland gelasten op 6 november 1618 het pamflet terug te trekken.
De zeventiende eeuw
Vooral de dichter Joost van den Vondel is woedend als Oldenbarnevelt op 13 mei 1619 het leven laat op het schavot. Hij schrijft een aantal hekeldichten en het toneelstuk ”Palamedes, oft Vermoorde Onnooselheyd” (1625). Een van de hekeldichten gaat over ”Het stokske van Joan van Oldebarnevelt, Vader des Vaderlands”:
Veroordeeld, als een Seneca,
Door Nero’s haat en ongena,
Tot droefenis der braafste zielen.
De orthodoxe Amsterdamse predikant Jacobus Trigland (1583-1654) ligt voortdurend met Vondel overhoop. Hij verdedigt de rechtmatigheid en de rechtvaardigheid van het vonnis over Oldenbarnevelt. Vondel slaat terug met schimpscheuten op Triglands kalkoense neus.
Uit 1626 stamt een schilderij van Rembrandt dat wel ”Palamedes voor Agamemnon” wordt genoemd en een verwijzing zou kunnen zijn naar Vondels ”Palamedes”. Het is echter niet helemaal zeker of dat het onderwerp van het schilderij is; het wordt ook wel ”Consul Cerialis en de Germaanse legioenen” genoemd. Rembrandts ”De steniging van de Heilige Stefanus” (1625) is waarschijnlijk wél een toespeling op het lot dat Oldenbarnevelt ten deel viel.
In 1663 schildert de kunstenaar Cornelis Saftleven (1607-1681) ”Trycudata innocentia” (de vermoorde onschuld), een satirische voorstelling van de berechting van Oldenbarnevelt. De titel verwijst naar Vondels ”Palamedes”. De rechters zijn afgebeeld als wilde dieren die de raadspensionaris omringen.
Achttiende eeuw
In de tweede helft van de achttiende eeuw waait er een antiorangistische wind door Nederland. Johan van Oldenbarnevelt wordt in 1771 op de buitenplaats Santhorst herdacht. Pieter Burman Secundus ontketent met zijn Latijnse vertaling van enkele gedichten van Vondel, waaronder ”Het stokske van Joan van Oldenbarnevelt”, een nieuwe pennenstrijd rond de staatsman. De Dordtse predikant Johannes Barueth beschouwt de uitgave als een aanval zowel op de stadhouder als op de kerkelijke orthodoxie. In ”De Advocaet der vaderlandsche kerk” (1772) richt hij zich in felle bewoordingen tegen de herdenking van de terechtstelling van Oldenbarnevelt. Stadhouder Maurits en de Synode van Dordrecht zijn schandelijk behandeld, vindt hij.
Negentiende eeuw
In de kringen van het Reveil neemt de verering voor het Oranjehuis bijkans religieuze vormen aan. Met name prins Maurits wordt hoog geëerd. Isaäc da Costa trekt fel van leer tegen „de partijdige voorstellingen der in onze geschiedenis tot nog toe wetgevende partij.” Aan Maurits’ zijde „stonden ware Godsdienst en Godsvrucht, ware vrijheid, eerlijkheid, trouw, billijkheid, rechtvaardigheid, edelmoedigheid en grootheid, aan de andere zijde, losheid en onverschilligheid in de Godsdienst, verdrukking en aristocratische dwingelandij, listigheid, ontrouw, onbillijkheid, schending van ’s lands grondwetten, jalouzij, en bekrompenheid van inzichten en handelingen. Doch het is de Remonstrantsche partij door middel van sofismen en logenachtige voorstellingen gelukt, de zaak volstrekt om te keeren.”
De Amerikaanse historicus J. L. Motley publiceert in 1856 ”The Rise of the Dutch Republic”, waarin hij van de weeromstuit hoog opgeeft van Oldenbarnevelt. „Op dit oogenblik [1585] was er één Nederlander, het hoofd van het gezantschap naar Engeland en toen reeds de eerste staatsman des lands, wiens naam niet uitgewischt zou worden uit de gedenkschriften der zestiende en zeventiende eeuw. Die man was Johan van Oldenbarnevelt. (Hij was thans in zijn achtendertigste jaar.)” Stevig neemt Motley stelling tegen vermeende lasteraars die Oldenbarnevelts nagedachtenis bezoedelen: „Gelukkig maar dat, ondanks al het venijn dat zij zoo listig wisten te verspreiden, deze booze tongen ’s mans eigen goeden naam niet hebben kunnen bekladden. Johan werd gehouden voor een rechtschapen en oprecht man; zijn verstand wordt niet betwist, zelfs niet door wie hem in later tijd het bitterst haatten.”
De liberale geschiedschrijvers, dominant in de negentiende eeuw, hebben weinig behoefte om de discussie op de spits te drijven. Opkomend nationalisme zorgt ervoor dat ze ook oog hebben voor de verdiensten van prins Maurits. De grote conservatief-liberale historicus Robert Fruin (1823-1899) is een van de eersten die aan waarheidsvinding doen. Hij heeft oog voor zowel de verdiensten van Maurits als voor die van Oldenbarnevelt. Niettemin komt hij tot de conclusie dat de veroordeling van Oldenbarnevelt een gerechtelijke dwaling is geweest. De raadspensionaris had het gelijk aan zijn kant in zijn streven om via zijn machtspositie in Holland als een kapitein het schip van alle gewesten samen te besturen. En daartoe was hij als geen ander geschikt, meent Fruin.
Genuanceerd is ook de christenhistoricus mr. Groen van Prinsterer. Zijn sympathie voor prins Maurits doet niets af aan zijn waardering voor Oldenbarnevelt. Hij stelt zelfs voor om een standbeeld voor de staatsman op te richten. „Twee Staatslieden van den eersten rang zijn er, Oldenbarnevelt, en Jan de Witt, voor wie thans, krachtens de uitspraak der Historie, in de nabijheid van den Eersten Willem, de tijd van standbeeldoprichting daar is. Ter plaatse, die dankbaarheid en naberouw aanwijst; waar de een onthoofd en de ander verscheurd werd.” (Dat levert hem overigens een afkeurende reactie van Abraham Kuyper op: Geen standbeeld voor de man die „naar nationaal verdict zich het scherpst gekeerd heeft tegen den hartader van onze nationale existentie.”)
In zijn befaamde ”Handboek” geeft Groen van Prinsterer een genuanceerd beeld van Oldenbarnevelt: „Pensionaris van Rotterdam, die met jeugdigen ijver de Souvereiniteit der Staten voorgestaan heeft; door omvang en veelzijdigheid van wetenschap, ook om zijn Regt van oorlog en vrede, overal vermaard; zwak van karakter, meer als geleerde uitstekend dan als staatsman of diplomaat.” Opmerkelijk is dat de jurist meeweegt dat Oldenbarnevelt te goeder trouw was, al maakte hij in zijn ogen verkeerde keuzes. „Zoodanig was het jammerlijk uiteinde van den meer dan zeventigjarigen Staatsman, wiens eigenzinnig en vermetel drijven van een aristocratisch beginsel, tot het op gewetensdrang uitliep, het Land in verwarring en in gevaar bragt, maar omtrent wiens goede trouw en vaderlandsliefde, ook waar hij door partijdrift gedwaald heeft, geen twijfel mag bestaan; wiens verdiensten in de vestiging der onafhankelijkheid van het Gemeenebest, nevens die van Willem I en Maurits, met dankbaarheid moeten worden herdacht.”
Over de (on)mogelijkheid voor de familie Oldenbarnevelt om gratie te vragen schrijft Groen van Prinsterer: „Genade kon, ongevraagd, welligt niet worden verleend. Zeker kon ze, zonder ontrouw aan overtuiging en beginsel, met vernedering der geheele partij in haar uitstekenden leidsman, niet worden gevraagd.”
Twintigste eeuw
De Franse historicus Yves Cazaux brengt in ”De geboorte van een natie” (1984) het conflict tussen Maurits en Oldenbarnevelt in één zin terug tot een onvermijdelijke samenloop van omstandigheden. „Oldenbarnevelt was even achtbaar als zijn vijand, hun confrontatie was het gevolg van een soort noodlottige fataliteit. Dat is alles wat een historicus die niet behoort tot de natie waarvan hij de geschiedenis schrijft, kan zeggen.”
De christenhistoricus dr. A. Th. van Deursen, biograaf van Maurits, onderkent eveneens de tragiek van de gebeurtenissen. „De oplossingen die Maurits en Oldenbarnevelt voorstonden, sloten elkaar volkomen uit.” Hij concludeert dat „beide partijen dwaalden in goede trouw.” Zo bezien was het vonnis dat over Oldenbarnevelt werd geveld noodzakelijk. De uitvoering evenwel niet: „Als er een rechtbank van de geschiedenis bestond, zou die over Maurits ondubbelzinnig het schuldig uitspreken.”
De jurist mr. dr. J. den Tex eert in zijn vijfdelige biografie van Johan van Oldenbarnevelt (1960-1972) de staatsman als „de stichter van de Nederlandse Staat en de paladijn van de Nederlandse tolerantie.” Toch geeft hij een genuanceerd beeld van de staatsman. „Men heeft Oldenbarnevelts werkkracht geprezen, zijn intelligentie. Het zijn grote deugden, maar de doorslag geven ze niet. Het waren andere eigenschappen, die de plichtsgetrouwe ambtenaar, de succesvolle parlementariër doen uitgroeien tot de grote staatsman: durf om risico’s te nemen, moed, vastberadenheid, voortvarendheid, een sterk ontwikkeld rechtsgevoel, het stellen van het ideaal boven het belang. Soms kan men echter hiervan ook teveel hebben en Oldenbarnevelt had van dat alles teveel: zijn zin voor gevaarlijk handelen kostte hem soms politiek voordeel, en tenslotte het leven. Zijn moed sloeg om in overmoed, zijn vastberadenheid in koppigheid, zijn voortvarendheid, vooral tegen het eind van zijn loopbaan, in overijling, zijn rechtsgevoel in scherpslijperij, zijn idealisme in miskenning van andermans idealen.”
Sterker nog: „Hij zag zich als verdraagzaam, vredelievend, steeds bemiddelend en verzoenend, tot ieder redelijk compromis bereid. Het was verre van dien.”