Onderwijs & opvoeding

Schooltucht met roede, tak en zweep

„Ze zijn zeer met zichzelf ingenomen, zolang ze hun angstige schare terroriseren met hun dreigende gezicht en stemgeluid, zolang ze met roeden, takken en zwepen de arme kindertjes tot bloedens toe slaan, en zolang ze op alle mogelijke manieren volgens hun eigen willekeur woedend tekeergaan.”

L. Vogelaar
15 March 2011 10:04Gewijzigd op 14 November 2020 14:05
Zo leg je uit wat ”slaan” betekent. Plaat van B. Brugsma, vanaf 1839 gebruikt in het aanschouwingsonderwijs. Foto Nationaal Onderwijsmuseum
Zo leg je uit wat ”slaan” betekent. Plaat van B. Brugsma, vanaf 1839 gebruikt in het aanschouwingsonderwijs. Foto Nationaal Onderwijsmuseum

Erasmus had in zijn bekende geschrift ”Lof der zotheid” (1511) weinig goede woorden over voor het onderwijs van zijn tijd. De school als folterkamer. Hij adviseerde de schoolmeesters om in plaats van te straffen de onderlinge wedijver tussen leerlingen te stimuleren, op hun eergevoel te werken en gebruik te maken van spelelementen in het onderwijs.

Erasmus’ pedagogische adviezen zijn onderdeel van de tentoonstelling ”Straffen en belonen” in het Nationaal Onderwijsmuseum in Rotterdam. Voorlopig vonden ze niet al te veel navolging. Wie zoet is, krijgt niets, wie stout is uitbundig de roe; dat was de norm. Straffen, daar konden de onderwijzers wat van. Belonen was veel minder gemeengoed.

Overigens probeerden de leerkrachten tuchtiging soms wel te voorkomen: in de Romeinse scholen probeerden ze hun leerlingen tot goed gedrag te bewegen door hen aan te spreken op hun gevoel voor eer en plichtsbesef. Maar ze eisten wel onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, en als die er niet was, ontaardde het tuchtigingsrecht nogal eens in wreedheden.

Veel later, in de 14e eeuw, maakten onderwijzers gebruik van medeleerlingen die klikten. Elkaar verlinken werd een deugd.

Ook de Zwolse schoolwet van 1563 zette medeleerlingen in: ze moesten helpen met de ordebewaking. Ook kwam het voor dat leerlingen werden ingeschakeld bij het geven van een straf, zoals het vasthouden tijdens het kastijden.

Desiderius Erasmus wilde kinderen weer op hun eergevoel aanspreken. Spelelementen en onderlinge wedijver tussen leerlingen moesten tot beter gedrag leiden zonder dat de schoolmeester erop los timmerde.

Wie tekeningen uit de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden bekijkt, ziet echter dat roede, plak en pechvogel een prominente plaats in de overbevolkte klaslokalen hadden. „De nauwelijks geschoolde onderwijzers straften naar eigen inzicht en hielden zich aan de voorschriften uit de Bijbel”, en daarbij wordt op de tentoonstelling Spreuken 23:13 en 14 aangehaald. Maar er zijn natuurlijk ook wel andere teksten die pedagogische wijsheden bevatten.

De gereformeerde onderwijzer Dirck Adriaensz Valcooch beschreef in 1591 in zijn ”Regel der Duytsche schoolmeesters” de gewenste gemoedsgesteldheid van de man voor de klas: „Weest coel ghesint, niet hittigh van gemoeden, U instrumenten sullen slechts wesen plack en roeden.”

Niet driftig aftuigen dus, en op het hoofd slaan is ongewenst, „alsoo men bevindt dat door het slaen der kinderen aen ’t hooft veel ongemacken komen te ontstaen.”

In de 18e eeuw groeide de kritiek op de wrede wijze van ordehandhaving in de scholen. Dat richt, zei John Locke, meer kwaad dan goed aan. Maar belonen is ook niet alles: „Klappen en allerlei soort van slaafsche en lichamelijke straffen zijn niet de tuchtmiddelen, die men moet gebruiken bij de opvoeding. Aan den anderen kant moeten belooningen evenzeer vermeden worden. Wie zijn zoon appels of suikergoed geeft, om hem zijn les te doen leeren, moedigt slechts zijn zucht naar vermaak aan en koestert een gevaarlijke neiging, die noodzakelijk moet onderdrukt worden.”

Verlichte ideeën over de goedheid van de mens leidden tot groot optimisme over de mogelijkheden van deugdzame opvoeding. Dat drong niet overal even goed door. Terwijl het Haagse jongetje Otto van Eck door zijn ouders tot zelfreflectie werd gedwongen –hij moest een dagboek over zijn gedrag bijhouden en kreeg bij voldoende braafheid een beloning–, ging de Haarlemse schoolmeester Schouten nog ouderwets tekeer met „een lijvig touw in de gedaante eener bullepees.” Een collega zag en schreef, kennelijk zonder in te grijpen: „Maar de allerwreedste straf weedervoer Grietje Mesman, een meisje van twaalf jaar die, met het touw, zulk een slag op den rug, digt bij den hals, ontving, dat zij van de bank viel en, op den grond liggende, bewusteloos haar water loosde: terwijl ze altijd een krommen hals behouden heeft.”

Ds. Floh, in dezelfde tijd, vond straffen ook wel nodig, al was het maar om „den moedwil, dartelheid en weelde” van de leerlingen te beteugelen, maar beloningen moesten er ook zijn. Het zou de pupillen „tot groote, edele en voortreffelijke ondernemingen” brengen. Prijzen moest echter, zeiden anderen, niet de bescheidenheid afbreuk doen en uiterlijke eerzucht aanwakkeren. En straffen moesten niet „verdooven of verstompen.”

Het 19e-eeuwse verbod op lijfstraffen vond slechts geleidelijk ingang. Leerkrachten regeerden soms letterlijk met harde hand. Anderen legden de nadruk op gewetensvorming en wezen op de ineffectiviteit van straffen die de status van de dader in de groep alleen maar verhogen.

Straffen en belonen, het bleef zoeken naar het juiste evenwicht. De antiautoritaire opvoeding van de jaren zestig leidde in elk geval niet tot ideale persoonlijkheidsvorming. Jacobus Koelman gaf het kader voor juiste tuchtoefening aan: kastijdingen toedienen mocht alleen „op voorwaarde dat ze hun lichamelijke gezondheid geen schade berokkenen en ze de kinderen ervan kunnen overtuigen dat ze gezondigd hebben.”

De tentoonstelling ”Straffen en belonen” is tot 14 augustus te bezichtigen in het Nationaal Onderwijsmuseum, Nieuwemarkt 1a, Rotterdam. www.onderwijsmuseum.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer