Dirigent Kampen Boys Choir: Toga zit, loopt en zwaait heerlijk
De cello is zijn eerste muzikale liefde, maar inmiddels heeft het strijken plaatsgemaakt voor het dirigeren. Vanmiddag presenteert Wouter Verhage zich in de Bovenkerk als de nieuwe dirigent van het Kampen Boys Choir. „Die kerk heeft een fantastische akoestiek. Het geluid komt bijna mooier terug dan dat je het produceert.”
Een eervolle benoeming: Verhage volgt Bouwe R. Dijkstra op, een autoriteit in eigen land als het gaat om op Engelse leest geschoeide jongenskoorzang. „Bouwe heeft veertig jaar ervaring. Hij heeft de boys in Kampen ongelooflijk goed opgeleid. Ik heb niet de illusie dat ik dat niveau nu ook al heb; ik zal me verder moeten ontwikkelen. Daarom ga ik in de meivakantie stage lopen bij het wereldberoemde King’s College Choir in Engeland.”
Verhage (26) heeft z’n benoeming mede te danken aan zijn leraar Jos van Veldhoven, dirigent van de gerenommeerde Nederlandse Bachvereniging. „Toen Bouwe aangaf dat hij met pensioen wilde, heeft de zakelijk leider van het koor, Henk Stoel, contact gezocht met Jos. Die heeft mij aanbevolen.”
Afgelopen jaar was een overgangsperiode: Dijkstra schoof het dirigeerstokje geleidelijk door naar Verhage. De nieuwe artistiek leider voelt zich bij het Kamper koor, dat twee keer per week repeteert, als een vis in het water. „Ik had al jong iets met kinderen, zingen en onderwijs. Die drie komen nu samen. Aanvankelijk studeerde ik schoolmuziek, omdat ik graag het onderwijs in wilde. Mijn muziekleraren op de middelbare school stimuleerden me; ze gaven het vak aanstekelijk. Toen ik op het conservatorium zat, ging ik zingen in het koor. Daar ontstond de liefde voor vocale muziek.”
Als 7-jarig jochie viel Verhage voor de cello. „Ik kwam geregeld met het instrument in aanraking. Mijn vader, organist en dirigent, liet een cellist thuis komen om delen uit de Matthäus Passion te repeteren. Ik hield van de diepe, warme, sonore klank en ben op les gegaan. Dat ik geen hoofdvak cello ben gaan studeren op het conservatorium, kwam doordat mijn speelniveau op dat moment niet toereikend was.”
Dirigent van een jongenskoor is veel meer dan muziek maken, stelt Verhage. „Je moet orde kunnen houden, je moet weten hoe je kinderen aanspreekt en hoe je een groep jonge gastjes enthousiast kunt maken. Het is hard werken om nieuwe jongens binnen te halen. Maar als ze eenmaal op koor zijn, dan zijn ze verkocht. Dan willen ze niet anders. Vooral concerten geven, dat doen de boys graag. Elk jaar zingt het koor mee bij de uitvoering van de Matthäus Passion in Naarden; dat zijn onvergetelijke ervaringen.”
Veel jongenssopranen van het Kamper koor, dat in 2002 startte op initiatief van Bouwe Dijkstra, komen uit christelijke gezinnen. Verhage: „Daar houden we rekening mee door geen concerten te geven op zondag en ook geen typisch rooms-katholieke stukken als het ”Ave Maria” en het ”Requiem” te zingen. Ook hadden we deze week op biddag ’s avonds geen repetitie.”
Om het koor, dat momenteel bestaat uit achttien jongens (trebles) en veertien mannen (alten, tenoren en bassen) op sterkte te houden, bezoekt Verhage de komende tijd basisscholen in Kampen en omgeving. „Ik geef dan een proefles koorzang om nieuwe sopranen te werven.” De dirigent constateert spijtig dat er op school weinig meer wordt gezongen. „En als het gebeurt, zingen de kinderen vaak veel te lage liedjes, waardoor ze de hogere tonen niet zuiver leren treffen.”
Dat laatste ziet Verhage juist als een uitdaging voor het Kamper jongenskoor. „Er zijn twee tradities: de Engelse en de Duitse. De Engelse jongenskoren werken veel met de kopstem, de Duitse met de borststem. Bouwe streefde altijd naar een natuurlijke mix van die twee. Het resultaat daarvan is de heldere, krachtige sound die zijn koren kenmerkt.”
Hoewel Verhage met respect over zijn voorganger spreekt, heeft hij voor zichzelf al een aantal veranderpunten geformuleerd. „De uitspraak van het Engels moet beter, ik wil de boys nog meer leren om bij hoge tonen niet te fixeren, maar ontspannen te blijven zingen, en ze moeten beter leren luisteren naar elkaar.”
Ook het instuderen van nieuwe muziek gaat veranderen, kondigt Verhage aan. „Ik ga een standaardrepertoire van koormuziek uit de anglicaanse traditie opbouwen. Het voordeel is dat we daarmee op verschillende plaatsen in het land concerten kunnen geven en evensongs kunnen verzorgen. Daarnaast wil ik losse projecten gaan doen, het liefst rond een thema. Zo staat er kroningsmuziek op de planning: de ”Krönungsmesse” van Mozart en de ”Coronation Anthems” van Händel.”
De benoeming van Verhage in Kampen betekent een baan van zo’n twintig uur per week. „Naast de repetities met het koor leid ik nieuwe jongens op en geef ik zangles aan een aantal koorleden. Bouwe blijft voorlopig aan het koor verbonden als docent stemvorming. Ik ervaar dat niet als twee kapiteins op één schip. Op het moment dat het koor gedirigeerd moet worden, heb ik de artistieke leiding.”
Verhage, die zelf als bas in diverse professionele koren zingt, erkent dat hij er met z’n 28 jaar vroeg bij is als dirigent van het ambitieuze Kampen Boys Choir. „Gelukkig heb ik de nodige ervaring opgedaan in Utrecht, waar ik als docent en dirigent verbonden ben aan de Kathedrale Koorschool.”
Dat het Kampen Boys Choir de Bovenkerk als thuishaven heeft, vindt Verhage geweldig. „Het is een indrukwekkende kerk met een fantastische akoestiek. Zingen in zo’n ruimte doet iets met je. Het geluid komt bijna mooier terug dan dat je het produceert.”
Bij de vraag wat muziek voor hem betekent, valt de vlotte Verhage even stil. Dan: „Door muziek te maken is het alsof je aan de aarde ontstijgt. Vooral in combinatie met Bijbelse teksten. Bach is het ultieme voorbeeld. Daar haal ik mijn inspiratie uit. Het is mijn passie zo veel mogelijk mensen aan het zingen te krijgen. Wie zingt, leert de wereld kennen, want zingen is cultuuroverstijgend.”
Als dirigent van het Kampen Boys Choir draagt Verhage tijdens optredens, naar goed Engels gebruik, een toga. „Hoe dat voelt? Het zit, loopt en zwaait heerlijk. Eigenlijk vind ik zo’n toga fantastisch. Je bent gehuld in een eeuwenoude, tegelijk levende traditie.”