Roxana Saberi zat honderd dagen vast in de Evin-gevangenis in Teheran
Ze verbleef honderd dagen in de beruchtste gevangenis van Iran. Eenzame opsluiting, gedwongen valse bekentenissen en de voortdurende dreiging van executie. Roxana Saberi: „Ik moet met deze emotionele littekens leren leven.”
Weinig doet vermoeden dat Roxana Saberi (33) twee jaar geleden een van de meest dramatische periodes in haar leven doormaakte. Op rustige toon, zonder veel gebaren, doet ze haar verhaal in een hotel in hartje Amsterdam, waar ze deze week was om haar boek ”Honderd dagen in angst” te promoten. Misschien is het de oosterse onverstoorbaarheid die ze van haar Japanse moeder meekreeg.
De liefde voor Iran erfde de Amerikaanse journaliste in elk geval van haar Iraanse vader. In 2003 vestigde ze zich in Teheran om de wereld verslag te doen van de gebeurtenissen in het voormalige Perzië. Eerst voor diverse Amerikaanse zenders. Later voor de Britse omroep BBC. In 2006 trokken de Iraanse autoriteiten tot twee keer toe haar perskaart in. Maar Saberi bleef om een boek over het dagelijks leven in Iran te schrijven.
Alles ging goed. Tot de ochtend van 31 januari 2009. Saberi herinnert zich de gebeurtenissen van die morgen nog haarscherp. „Negen uur ’s morgens. De bel ging. Ik werd er wakker door. De postbode stond voor de deur. Althans, daar gaf hij zich voor uit, want hij zei dat hij een brief voor me had.”
De Amerikaanse opende haar deur en nam het epistel aan. Hoewel ze vloeiend Farsi sprak, had ze nog altijd moeite met het lezen van de Iraanse taal. Eén woord herkende ze echter direct op het briefje: Evin-gevangenis. „Mijn hart begon te bonken”, vertelt ze. „Deze gevangenis van Teheran was berucht omdat daar de beroemdste politieke gevangenen van Iran hadden gezeten. Daar werd gemarteld, er werden mensen opgehangen en er werden massa-executies uitgevoerd.”
De postbode bleek in werkelijkheid een medewerker van de inlichtingendienst te zijn. En hij was niet alleen. Uit de lift in Saberi’s appartement kwamen plotseling nog drie mannen tevoorschijn. „Wij hebben het recht u te ondervragen”, klonk het. En toen, onheilspellend: „En als we niet tevreden zijn met uw antwoorden, kunnen we u vanavond naar de Evin-gevangenis overbrengen.”
„Je weet dat je als journalist in Iran een zeker risico loopt”, zegt Saberi, opnieuw bedachtzaam. „Maar voor mij was dat altijd een ingecalculeerd risico. Ik had er altijd rekening mee gehouden dat ik een keer voor ondervraging zou worden meegenomen en misschien een officiële waarschuwing zou krijgen. Maar aan arrestatie had ik nooit gedacht.”
Na een grondige huiszoeking, waarbij het viertal alles overhoop haalde, werd Saberi in een auto geduwd en naar een gebouw in het centrum van Teheran gebracht. Daar begon een urenlang verhoor. „Ze probeerden me aan alle kanten te laten verklaren dat ik voor de CIA spioneerde”, vertelt de Amerikaanse. „Het schrijven van mijn boek zou alleen maar een dekmantel zijn voor mijn illegale activiteiten.”
Tijdens het verhoor belde een goede vriend op. De ondervrager dwong Saberi te zeggen dat alles goed met haar ging en dat ze in een vergadering zat.
Na een schijnbaar eindeloos durend verhoor werd Saberi naar de gevreesde Evin-gevangenis gebracht. Honderd dagen zou ze er doorbrengen – „de nachtmerrie van mijn leven.”
De vernedering begon al bij aankomst. Een vrouwelijke bewaker gaf haar opdracht zich geheel te ontkleden. „Toen ik helemaal naakt was, zei ze dat ik met mijn gezicht naar de muur moest gaan staan en mijn paardenstaart los moest maken. Ze streek met haar vingers door mijn lange haar, kennelijk om te controleren of ik daar iets in had verstopt. Daarna gaf ze me een grote onderbroek, een synthetische beige joggingbroek en een bijpassende trui. Het enige van mezelf wat ik mocht houden, waren mijn sokken.”
Na een bezoek aan de dokter werd Saberi in een cel van 2 bij 2,5 meter gestopt. „Die was duidelijk bedoeld voor één persoon. Als ik mijn armen strekte, kon ik de beide muren bijna aanraken.” In de muur waren streepjes gekrast, die aangaven hoe lang mensen in dit vertrek gevangen hadden gezeten. „Ik had het gevoel dat ik het niet eens één nacht zou kunnen uithouden.” Met de onderkant van haar tube tandpasta kraste de journaliste in de verf van de radiator: „Moge God Iran redden.”
De eerste twee weken waren het ergst, herinnert Saberi zich. „Ik was heel bang omdat niemand wist wat er met me was gebeurd en waar ik was. Ze konden me laten verdwijnen zonder dat het bekend werd. En ik wist maar al te goed wat er in de Evin-gevangenis gebeurde.”
Dagenlang werd Saberi verhoord – geblinddoekt. Haar ondervragers waren exact van haar journalistieke activiteiten op de hoogte. Waarom hebt u die hooggeplaatste Hezbollahstrijder geïnterviewd? Waarom was u toen op bezoek bij de Franse ambassade? Waarom bent u in Koerdistan geweest? Wat deed u in Afghanistan?
Na de eindeloze ondervraging werd de druk opgevoerd om een bekentenis af te leggen. „Vertel ons wie u heeft verteld dat u uw boek als dekmantel moest gebruiken om voor de Amerikaanse regering informatie over Iran te verzamelen, zeiden ze tegen me”, aldus Saberi. Ten einde raad besloot ze een van haar contactpersonen als CIA-medewerker op te voeren. Gretig schreven de Iraniërs haar bekentenis op. „Alles bij elkaar bleek mijn bekentenis ongeveer twintig bladzijden te beslaan. Twintig pagina’s vol leugens, die me de rest van mijn leven zouden achtervolgen.”
Tot op de dag van vandaag heeft Saberi spijt van haar valse bekentenis. „Het ging natuurlijk om mijn leven. Ze dreigden me voortdurend met executie of jarenlange opsluiting. Ze laten je dingen doen waarvan je nooit gedacht zou hebben dat je ze zou doen. Maar ik kan nog altijd niet geloven dat ik die afschuwelijke leugens heb verzonnen. Mijn lichaam is wel vrij, maar mijn geweten zit nog steeds achter de tralies.”
Fysiek werd Saberi weinig in de weg gelegd. In tegenstelling tot veel andere gevangenen, van wie ze ’s avonds het angstige geschreeuw hoorde. „Ik zag verminkte mensen door de gangen strompelen, kon ’s nachts niet slapen van het gejammer dat uit de cel achter mij kwam.”
Toch meent Saberi dat ook zij het slachtoffer van marteling is. „Amnesty International maakt een onderscheid tussen ‘witte’ en ‘zwarte’ marteling. Bij zwarte marteling gaat het om fysieke pijniging. Witte marteling is bijvoorbeeld eenzame opsluiting, intimidatie en voortdurende bedreiging met de dood. Dat verwoest je geest.”
Ruim een maand na haar arrestatie maakte een Iraanse woordvoerder van het ministerie van Justitie pas bekend dat Roxana Saberi vastzat. Toen kwamen de internationale inspanningen op gang om de Amerikaanse vrij te krijgen. Nieuwszenders schreven open brieven, haar familie voerde een intensieve campagne. En de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Hillary Clinton, eiste persoonlijk de onmiddellijke vrijlating van Saberi.
Na een aanvankelijke veroordeling tot acht jaar cel, besliste de Iraanse rechter op 10 mei 2009 in hoger beroep dat de straf van Saberi kon worden opgeschort. De beschuldiging van spionage was ongegrond omdat de Verenigde Staten strikt genomen geen vijandig land zijn omdat ze niet in oorlog met Iran waren, luidde de verklaring. Een dag later kwam Saberi vrij.
Wat doen 100 dagen in Evin met je als persoon?
„Mijn gevangenschap heeft me getransformeerd. Het heeft me veel over mezelf en over de menselijke natuur geleerd. Over de goede kanten, maar ook over de kwade kanten. Het heeft me ook laten zien dat je onder druk in staat bent om ongelooflijke dingen te doen.”
U citeert in uw boek diverse keren uit de Bijbel. Wat betekende het geloof voor u in de tijd dat u gevangenzat?
„Aanvankelijk zei ik het geloof eigenlijk vaarwel. Ik had bij mijn arrestatie tot God om hulp gebeden en Hij had me niet verhoord. Later ging ik inzien dat God overal een bedoeling mee heeft. Toen ik tijdens mijn gevangenschap voor het eerst mijn ouders mocht bellen, zei mijn vader: „Je ziel kunnen ze nooit pijn doen.”
Later heb ik troost geput uit de woorden van de Bergrede: „Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten en wat gij drinken zult, noch voor uw lichaam waarmede gij u kleden zult. Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden.””
Gaat u nog ooit terug naar Iran?
Saberi peinst even. Dan klinkt het resoluut: „Op een dag wel. Ik hoop dat dit een dag zal zijn zoals een Iraanse vriend van me beschrijft: „Een tijd wanneer iedereen in Iran veilig en welvarend zal zijn en we geen politieke gevangenen zullen hebben.” Je moet terugkomen, zei hij, omdat Iran je vaders land is, omdat je een Iraanse naam hebt en omdat jij Iraanse bent.”
Die dag lijkt nog erg ver weg, gezien de huidige ontwikkelingen. Hoe kijkt u tegen de toekomst van Iran aan?
„Die zal sterk afhangen van de reactie van het regime op de protesten van de bevolking. Hoeveel controle hebben de machthebbers nog? Wat zal er met andere dictators in de regio gebeuren? Voorlopig hebben de autoriteiten de twee belangrijkste oppositieleiders in Iran zonder pardon gearresteerd. Wie houdt ze tegen?”
Hoe komt het dat opstanden in een aantal Arabische landen wél tot het vertrek van dictators leiden, terwijl het regime in Iran, ook na de massale protesten van 2009, gewoon blijft zitten?
„Iran is een totaal ander land. Het is veel minder afhankelijk van het Westen dan de meeste Arabische staten. Er is niemand die Iran écht voor zijn daden verantwoordelijk kan houden. Verder beschikt het regime over de basij, de gevreesde en zeer loyale militie die de idealen van de revolutie moet verdedigen en weinig terughoudendheid in het gebruik van geweld betoont. En Iran gaat veel verder in het afschermen van communicatiemiddelen als internet en mobiele telefoon.”
Mede n.a.v. ”Honderd dagen in angst, aan mijn lot overgelaten in de beruchte Iraanse Evin-gevangenis”, Roxana Saberi; uitg. De Boekerij, Amsterdam, 2011; ISBN 978 90 225 5870 6; 319 blz.; € 18,95.