Koninklijke familie bezit geen miljarden, maar miljoenen
Koningin Beatrix is rijk, maar niet zo rijk als vaak wordt gesuggereerd. Geen miljarden, maar miljoenen. Dat blijkt uit het recent gepubliceerde boek ”Geschiedenis van de Thesaurie” over de kasbeheerders van de Nederlandse koningen en koninginnen. De huidige thesaurier van de koningin en de auteur, oud-directeur van het Koninklijk Huisarchief drs. Bernard Woelderink, spreken klare taal.
De verwarring over het vermogen ontstond in de jaren tachtig. Toen verschenen verschillende lijstjes waarin koningin Beatrix en haar moeder een vermogen van 4 tot 7 miljard dollar werd toegeschreven. Prinses Juliana was daar boos over en in een vraaggesprek zei zij „weerloos” te zijn tegenover deze „flauwekul”, maar het beeld was geschapen.
In 2002 schreef het Amerikaanse magazine Forbes de koningin nog bijna 2 miljard euro toe. Daarna volgde correctie op correctie, mogelijk mede als gevolg van signalen van de Rijksvoorlichtingsdienst. De RVD stelde „dat iedere aanpassing naar beneden de schatting (van het vermogen) dichter bij de werkelijkheid zal brengen.”
Ook prins Bernhard pakte de telefoon en stelde in 2003 tegenover Forbes dat zij er helemaal naast zaten en eerder moesten denken aan een vermogen van ongeveer 215 miljoen euro. In 2010 schatten Forbes en Quote het vermogen op een kleine 200 miljoen euro.
Het boek ”Geschiedenis van de Thesaurie. Twee eeuwen Thesaurie en thesauriers van het Huis Oranje-Nassau, 1775-1975” (uitg. Verloren; ISBN 978 90 8704 209 7) nuanceert zelfs dat laatste getal. Hoe groot het vermogen nu is, vertelt ook dit boek –terecht– niet, maar tussen de regels door is er wel interessante informatie over te vinden. De uitlatingen van de huidige thesaurier van de koningin, drs. Joop Baars, in het voorwoord zijn veelzeggend. Niet eerder sprak een kasbeheerder van de koningin –hij werkt meestal op de achtergrond– zich zo helder uit: „Over het vermogen van het Huis Oranje-Nassau wordt, vanaf eind achttiende eeuw tot midden in de twintigste eeuw, met openheid geschreven. De vaak overdreven voorstelling over de hoogte daarvan wordt hier genuanceerd.”
Thesaurier Baars vroeg oud-hoffunctionaris Woelderink die taak op zich te nemen. Het resultaat is een toegankelijk geschreven en rijkgeïllustreerd boek dat een kijkje geeft in het vermogensbeheer voor de koningen Willem I, II en III en hun vrouwelijke opvolgers.
Omvangrijk
Om de vermogenontwikkeling goed te kunnen beschrijven is Woelderink begonnen bij de laatste stadhouder, Willem V (1748-1806). „Voor de revolutie van 1795 waren de Oranjes zeer rijk. Willem V had een inkomen van meer dan 1 miljoen gulden. Dat is buitengewoon omvangrijk.”
De Franse overheersing zorgde ervoor dat „Willem V in één keer 90 procent van zijn inkomsten kwijt was. Een aantal bevriende vorsten c.q. naties hielpen de stadhouder en zijn familie.”
Toen de Oranjes in 1813 terugkeerden naar Nederland was hun financiële uitgangspunt „vrij zwak”, concludeert Woelderink. „In 1814 volgden de eerste grondwettelijke bepalingen over de honorering voor de koning. Hij kreeg een geldbedrag en een gegarandeerde opbrengst uit de staatsdomeinen. Koning Willem I kreeg een bedrag van 1,5 miljoen gulden per jaar. Toen België erbij kwam werd dat iets meer dan 2 miljoen. Dat inkomen was voor een groot deel bedoeld om de dubbele kosten van de monarchie met een hof in Den Haag én in Brussel te betalen en een vrij deel. Die lijn loopt door tot nu toe.” Ook koningin Beatrix krijgt een bedrag om haar hofhouding te betalen en daarnaast een deel als ‘salaris’.
De honorering voor de koning is bij de troonsbestijging van Willem II in 1840 en Willem III in 1849 aangepast. „Beide keren ging het om een verlaging. Willem III kreeg 600.000 gulden per jaar plus een gegarandeerd bedrag van 500.000 uit wat toen de Kroondomeinen ging heten, maar dat tweede deel fluctueerde nogal.”
Opmerkelijk is dat na 1849 tot 1922 –toen koningin Wilhelmina al jaren op de troon zat– er niets meer is gewijzigd aan de honorering. „Als gevolg van kostenstijgingen en inflatie kreeg de koningin te maken met lagere inkomsten en hogere uitgaven. Vooral het onderhoud en de modernisering van de paleizen drukten er zwaar op. De Oranjes hebben die jaren niet veel aan vermogensvorming kunnen doen.”
Erfenissen
Erfenissen vormen een steeds weer terugkerend thema in de geschiedenis van de thesaurier. Het zijn interessante momenten in de historiebeschrijving, omdat er dan een inkijkje komt in de financiële situatie van de familie. „Elke keer was het toch spannend hoe de koning zijn zaken had achtergelaten.”
Opvallend is dat de leden van de koninklijke familie die in het bedrijfsleven actief waren, er steeds het meest positief uitspringen, constateert Woelderink. „Dat zie je vooral bij koning Willem I en prins Hendrik de Zeevaarder.”
De allerinteressantste en ingewikkeldste nalatenschap was die van koning Willem II, aldus Woelderink. „Er is dertig jaar over gedaan om die af te wikkelen. Dat kwam door de enorme lening van de Rijnspoorweg Maatschappij (lijn Amsterdam-Utrecht-Arnhem). Koning Willem I had de rente op het uitgegeven kapitaal gegarandeerd. Daardoor zat de familie ook na zijn dood nog lang met een grote verplichting.”
De troonopvolgers waren niet altijd blij met de erfenis, omdat daarin ook de pensioenlasten van (oud-)personeelsleden van de overledene zaten. „Dat kon om grote bedragen gaan.”
Zorgzame Willem III
Het is opvallend hoe voorzichtig koning Willem III op financieel gebied was, vindt Woelderink. „Ondanks zijn impulsiviteit heeft hij het er beter afgebracht dan koning Willem II. Hij hield de kosten van de hofhouding buitengewoon strikt in de hand. Hij was heel precies en aan het einde van zijn leven zelfs wat gierig. Dat kwam vanwege zijn wezenlijke zorg over zijn dochter prinses Wilhelmina. Die wilde hij een onbezorgde start geven.”
Koning Willem III valt ook op door zijn schenkingen aan de Nederlandse Hervormde Kerk. „Die schenkingen waren wel politiek ingegeven. Ik zie het niet als een teken van bijzondere vroomheid. Na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 wilde de koning weer laten zien dat hij echt Nederlands hervormd was.”
De Oranjevorsten zaten niet heel erg vast aan hun geld. Zij hebben altijd aan liefdadigheid gedaan. „Maar we moeten ook nuchter zijn, met een budget van bijvoorbeeld 30.000 gulden bij koning Willem III kon de armoede in Nederland niet gelenigd worden. Bovendien waren het vooral de mensen rond de hofsteden Den Haag en Apeldoorn die ervan profiteerden.”
Rol
Woelderink heeft bij elke koning en koningin beschreven welke plaats de thesaurier innam aan het hof. Dat varieerde nogal. Bij de ene koning was hij vooral administrateur, bij een andere monarch was de thesaurier een van de belangrijkste adviseurs.
„Pas in 1960 vormde de thesaurie de centrale financiële administratie aan het hof. Daarvoor hadden de verschillende hofdepartementen, zoals die van de hofmaarschalk en van de stalmeester, hun eigen begroting en administratie. Daardoor was er eigenlijk geen goed overzicht over de financiën aan het hof.”
Verlies in Rusland
Hoe ontwikkelde het vermogen van het Huis Oranje-Nassau zich de laatste honderd jaar? Woelderink heeft het idee dat vooral koningin Wilhelmina aanvankelijk weinig belangstelling had voor haar vermogen. Het was juist deze koningin die veel geld kwijtraakte. „Begin vorige eeuw was de veiligste manier om te beleggen in Rusland. De Russische staat gaf een garantie en er leek niet veel mis te kunnen gaan met dit immense rijk. Veel Nederlanders, rijken en middenstanders, belegden hun geld daarom daar. Ook koningin Wilhelmina had een groot deel van haar financiële middelen in Rusland belegd. Na de volksopstand van 1905 kreeg de koningin het advies geld uit Rusland weg te halen, maar zij liet de politieke argumenten prevaleren boven de belangen van haar vermogen. Er is wat geschoven, maar niet voldoende. Toen in 1917 de revolutie volgde, verloor de koningin zeker 20 procent van de waarde van haar waardepapieren.”
Koningin Wilhelmina heeft daarop haar financiële huishouding fors moeten herzien. Woelderink: „Haar biograaf Fasseur heeft dat goed beschreven. Tot de Eerste Wereldoorlog was zij de jonge, onbezorgde koningin met een sociaal leven en feestelijkheden. Na de oorlog was het sober aan het hof. Ik stel dat daar een economische en financiële noodzaak voor was. De crisis in Rusland heeft koningin Wilhelmina zwaar getroffen” en ook een kwart van het vermogen van koningin Emma ging in Rusland verloren, zo blijkt uit het boek.
Woelderink wijst op nog een signaal waaruit blijkt dat de koninklijke familie maar een beperkt vermogen had in de periode tussen de wereldoorlogen. „Toen koningin Emma overleed bleek haar vermogen niet toereikend te zijn om de pensioenlasten van haar personeel te kunnen dekken.” Er werd een regeling getroffen en een fonds opgericht van waaruit deze pensioenen werden betaald. Toen koningin Wilhelmina in 1959 dit kapitaal overdroeg aan koningin Juliana, bedroeg dat ruim 3 miljoen gulden en geen 25 miljoen, zoals in 2004 nog werd gesuggereerd.
Woelderink meldt ook dat het belegde vermogen van koningin Wilhelmina op 1 januari 1939 5,8 miljoen –geen miljard– gulden bedroeg. Van grote aandelenpakketten in bijvoorbeeld de moedermaatschappij van Shell is geen sprake, onderstreept de oud-archivaris.
Duitsers
De Tweede Wereldoorlog is de koninklijke familie goed doorgekomen, stelt Woelderink in zijn boek. „De Duitsers legden eerst beslag op de bezittingen en gingen daarna over tot confiscatie. Opperkamerheer mr. W. K. baron van Lynden heeft direct na de inval van de Duitsers snel gehandeld en een commissie voor het bestuur van de hofhouding opgericht. Die commissie was een maand later, toen het beheer van het vermogen door de bezetter naar zich toe getrokken werd, een erkend gesprekspartner. Bovendien was de Duitse beheerder van de bezittingen van de koningin, dr. K. Bockamp, geen scherpslijper onder de nazi’s.”
Toen koningin Wilhelmina in 1945 terugkwam zag haar positie er redelijk uit. „De Duitsers schatten het vermogen van de koningin op 13 miljoen gulden in Nederland en nog eens 3 miljoen in het buitenland. Van die 13 miljoen bedroeg de waarde van het onroerend goed overigens alleen al 9 miljoen.”
Woelderink benadrukt dat het volkomen onterecht is koningin Beatrix en haar familie –met deze cijfers in het achterhoofd– „onmetelijke rijkdom toe te meten. Die rijkdom is er niet. Prins Bernhard heeft er al tijdens zijn leven op gewezen dat het vermogen van de Oranjes zwaar overschat werd. Op dit punt had hij volkomen gelijk.”
Dat neemt niet weg dat het financieel statuut zoals dat sinds 1972 vigeert, „verdere aantasting van het particuliere vermogen van koningin Juliana heeft voorkomen. Dat de rijksoverheid de pensioenlasten van hofmedewerkers heeft overgenomen in 1960 betekende ook een aanzienlijke verbetering. Eindelijk kon de koninklijke familie wat doen met haar particulier vermogen. Maar dat alles leidt nog steeds niet tot miljarden. Er zijn voormalige vorsten in Europa die niet meer regeren, die rijker zijn dan de Oranjes.”
Veel bezittingen ondergebracht in stichtingen
De koninklijke familie bezit niet alleen een vermogen, maar vooral ook heel veel waardevolle serviezen, schilderijen, meubels, tuigages, rijtuigen en sieraden. „Dat is allemaal particulier eigendom. Vooral sinds de Tweede Wereldoorlog is de waarde van dat deel van het bezit –vooral dat van edelmetaal en kunst– enorm gestegen”, zegt drs. Woelderink.
Koningin Wilhelmina en koningin Juliana zagen de betekenis van die collecties in. Na het overlijden van koningin Wilhelmina erfde koningin Juliana alles. Zij was de enige nakomeling. Bij het overlijden van koningin Juliana zou dat anders komen te liggen, omdat zij meer kinderen had. Dan zouden de collecties verdeeld moeten worden en uiteenvallen.
Het denken over een oplossing hiervoor begon in de jaren 50, onder leiding van de toenmalige thesaurier mr. G. C. D. baron van Hardenbroek, zegt Woelderink. „Vanaf toen zijn verschillende stichtingen opgericht waarin roerende goederen van het Huis Oranje-Nassau zijn ondergebracht. Dat was een bijzonder moment voor de thesaurie en ook voor het Koninklijk Huis.”
Als eerste kwam de Stichting Regalia van het Huis Oranje-Nassau tot stand. Hierin zijn de zogeheten insignia van de Kroon –kroon, scepter en rijksappel– ondergebracht, evenals de sieraden van de koninklijke familie. Leden van de familie kunnen hieruit sieraden gebruiken.
Daarnaast is er de Stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau en de Stichting Archief van het Huis Oranje-Nassau. In de eerste zijn die dingen ondergebracht die van belang zijn „voor de uitoefening van het koningschap”, daaronder vallen de gouden koets, tafelzilver en de grote serviezen. In de stichting Archief zijn alle historische bronnen –onder meer historische documenten– ondergebracht die in het Koninklijk Huisarchief –gehuisvest in het park bij Paleis Noordeinde– zijn te vinden. De „kroondrager”, nu koningin Beatrix, beheert deze drie stichtingen.
In 1972 volgde de oprichting van de Stichting Historische Verzamelingen van het Huis Oranje-Nassau. Daarin zijn alle museale stukken zoals schilderijen en kunstvoorwerpen ondergebracht. „Zo heeft de koninklijke familie ook een zeldzame collectie portretminiaturen in bezit en in de Indische zaal van Paleis Noordeinde staat een deel van de Indische geschenken opgesteld. Daar zit veel bijzondere kunst en kunstnijverheid bij”, zegt de oud-directeur van het Koninklijk Huisarchief. Verder hangen in de paleizen van de koningin tal van waardevolle schilderijen. De rest is in bruikleen bij Paleis Het Loo in Apeldoorn en andere musea.
De stichting Historische Verzamelingen richt zich „op een breder belang.” Daarom zitten in het bestuur naast de voorzitter, die uit de koninklijke familie afkomstig is –nu prins Willem-Alexander–, ook een door de minister van Cultuur benoemd lid en een derde lid dat door de twee andere bestuursleden samen wordt aangewezen. In 1992 schonk koningin Juliana het gebouw van het Koninklijk Huisarchief ook aan deze stichting.
Financieel statuut
Het boek over de geschiedenis van de thesaurie eindigt bij 1972. Drs. Woelderink: „Toen werd het Financieel Statuut ingevoerd. Daarmee ontstond een heel nieuwe en andere situatie.”
De archivaris stopte ook bij 1972 omdat de beschrijving van de geschiedenis daarna moeilijker zou worden omdat die periode nog niet afgesloten is en de bronnen veel minder beschikbaar zijn.
Het Financieel Statuut werd in 2008 opnieuw aangepast. Meer informatie over de bekostiging van het Koninklijk Huis anno 2011 is te vinden op de site koninklijkhuis.nl