Cultuur & boeken

Maarten ’t Hart, thuisblijver op reis

Maarten ’t Hart zit liever thuis dan dat hij op reis is. Thuis kan hij zich wijden aan zijn meest geliefde bezigheid: schrijven. Maar zijn uitgevers willen dat hij deelneemt aan allerlei promotiecampagnes. Dat is geen plezierige bezigheid en daarover vooral gaat zijn nieuwste boek, ”Dienstreizen van een thuisblijver”.

Dr. J. de Gier
4 March 2011 08:41Gewijzigd op 14 November 2020 13:56
Foto RD, Sjaak Verboom
Foto RD, Sjaak Verboom

Reeds in het eerste hoofdstuk komen we de Maarten ’t Hart tegen zoals we hem kennen uit zijn vroegere werk. De bekende ingrediënten zijn: het stadje Maassluis waar hij is geboren en opgegroeid, zijn grote voorkeur voor muziek en bepaalde componisten, zijn nostalgische hang naar het verleden. Dit alles beschreven vanuit een kritische stellingname, gekruid met stevige overdrijving en een flinke dosis ironie.

Het boek mogen we geen autobiografie noemen, want het bevat niet een min of meer complete levensbeschrijving in chronologische volgorde. Het geeft wel een aantal momentopnamen uit het schrijversleven van ’t Hart, grotendeels gesitueerd in een niet al te ver verleden, met af en toe uitstapjes naar een wat verder verleden. Het merendeel van de beschreven gebeurtenissen typeert hij met de term ”dienstreizen”: hij voelt zich ‘in dienst’ van zijn uitgevers, wat hij als een keurslijf ervaart. Zij verplichten hem allerlei ‘dienstreizen’ te maken, zowel in Nederland als in het buitenland, waar hij veel gelezen wordt. De eenzelvige schrijver die stilte en rust prefereert, de thuisblijver die teruggetrokken wil leven om zich te concentreren op zijn schrijverschap, moet toch steeds op reis.

Grote delen van het boek zijn zeker vermakelijk. In een vlotte stijl belicht ’t Hart een aantal aspecten van de maatschappij van nu: het stedenschoon dat eraan gaat –geïllustreerd met het centrum van Maassluis–, tassenroof op straat, de rechtspraak met juridische missers – toegelicht met het geval van Lucia de B., die ten onrechte veroordeeld was voor vergiftiging van kinderen maar uiteindelijk toch werd vrijgesproken.

De hoofdmoot vormen eigen belevenissen in het schrijverscircuit. De contacten met uitgevers, journalisten en fotografen. Promotietours naar Engeland, Duitsland en Scandinavië. Allerlei interviews, signeer- en fotosessies. Duidelijk laat ’t Hart uitkomen dat roem behalve vele (vooral financiële) voordelen ook negatieve kanten heeft: gebonden zijn, vrijheidsbeperking, een aanslag op de vrije tijd, gedwongen ontmoetingen met personen die op zijn zachtst gezegd onaangenaam zijn enzovoorts. Hij werpt een soms verrassend licht op uitgevers die niet altijd betrouwbaar zijn als het gaat om de uitbetaling van royalty’s en op de wonderlijke wijze waarop jury’s van literaire prijzen uiteindelijk hun keuze bepalen voor het te bekronen literaire ‘meesterwerk’.

Dit alles schotelt ’t Hart de lezer voor in een stijl met treffende beelden en rake typeringen. Zo noemt hij de gerenommeerde filosofen Hegel en Heidegger ”prikkeldraadfilosofen” en Cees Nooteboom een schrijver met in elk geval één talent: prijzen winnen! Gerenommeerde critici typeert hij als ”taaie reptielen” en rechters als het ”gebefte geboefte”. Een verblijf vol nachtelijke onrust in een ziekenhuis brengt hem tot de ironische uitspraak: „Het is (…) niet de bedoeling dat je slaapt in een ziekenhuis.”

Maarten ’t Hart is zonder twijfel een begaafd stilist en een uitstekend verteller. Maar er zit ook nogal wat venijn in het boek. Vooral het schrijverswereldje moet het ontgelden. De wereld der letteren is een „jungle.” Connie Palmen noemt hij een „peutertje” en Bernlef vindt hij een schrijver van „futloze flauwekul.” De verheerlijking van Grunberg stelt hij sarcastisch aan de kaak door te stellen dat „noch in Nederland, noch daarbuiten ooit een groter schrijver is opgestaan” en even dodelijk is zijn uitspraak dat een bepaald boek van Oek de Jong „het beste slaapmiddel” is dat hij kent. Een kwestie van jalousie de métier?

Vooral venijnig is ’t Hart als hij het onderwerp godsdienst aanroert. Reeds in het eerste hoofdstuk noemt hij godsdienst „een van de gesels der mensheid”, vergelijkbaar met ziekte en oorlog. Nietzsche is zijn ‘leidsman’ die hem van het „ellendige christendom” heeft afgeholpen, de roomse kerk noemt hij de „grootste en oudste misdadigersorganisatie op aarde.” Dat liegt er niet om. En daarbij gebruikt hij, zoals we van hem gewend zijn, diverse malen citaten uit de Bijbel of de belijdenisgeschriften die hij volledig uit hun verband rukt, bijvoorbeeld als hij stelt: goede muziek is „mijn enige troost in leven en sterven beide.”

Het laatste hoofdstuk gaat over het maken van een fotoserie op een kerkhof, nu niet direct de meest opwekkende plek. In heel het werk van ’t Hart is het besef van de onontkoombaarheid van de dood tastbaar aanwezig. Met wat wrange humor vertelt ’t Hart dat de fotograaf van die kerkhofsessie graag een foto van hem wil hebben als hij op zijn sterfbed ligt… Vandaar de titel van dit hoofdstuk: ”Voorspel tot de laatste dienstreis”.

Dienstreizen van een thuisblijver, Maarten ’t Hart; uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 2011; ISBN 978 90 295 7358 0; 320 blz.; € 19,95.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer