Kerk & religie

Opsteller van het Schotse Covenant

Ongeveer honderd treden telt de trap van Warriston’s Close, die in de eeuwenoude hoofdstad van Schotland de Cockburn Street verbindt met de High Street. Deze Close is genoemd naar Sir Archibald Johnston, Lord Warriston (1611-1663).

Leen J. van Valen
15 February 2011 08:46Gewijzigd op 14 November 2020 13:42
De trap van Warriston's Close in Edinburgh telt ongeveer honderd treden. Foto Peter Stubbs
De trap van Warriston's Close in Edinburgh telt ongeveer honderd treden. Foto Peter Stubbs

Nog prijken er woorden uit die tijd op de gevel van een woning: ”Gratia Dei”, de genade van de Heere. Dit opschrift is tekenend voor deze man, die als Lord Advocate (minister) het land diende, maar ook bekend was vanwege zijn verborgen omgang met God. Zijn geboortedatum is onbekend, maar ligt in ieder geval niet ver voor de dag dat hij in Edinburgh gedoopt werd: 28 maart 1611, binnenkort 400 jaar geleden.

Archibald Johnston was de zoon van een welgestelde koopman. Hij studeerde in Glasgow en in Frankrijk, trouwde in 1632 in de oude St. Gileskerk in Edinburgh en vestigde zich in 1633 als advocaat in de stad. Zijn ouders vreesden de Heere; zij steunden de presbyteriaanse partij in de Schotse kerk die in die jaren onder zware druk stond. Koning Karel I probeerde vat te krijgen op de interne aangelegenheden van de gevestigde kerk.

Archibald Johnston was nog geen jaar getrouwd toen zijn vrouw overleed. In deze tijd van rouw begon hij een dagboek bij te houden waarin hij uitvoerig verslag deed van zijn eigen geestelijk leven. Hij deed dit in dezelfde vorm als de ”Belijdenissen” van Augustinus door zijn eigen ziel aan te spreken. Vaak bad hij drie uur per dag en de Schotse historicus Robert Wodrow verhaalt dat hij eens van ’s morgens zes uur tot ’s avonds acht uur in gebedsgemeenschap met God verkeerde. In zijn dagboek schreef Johnston over aanvechtingen, belijdenis van zonden en uren dat de hemel openging. In 1633 had hij driemaal „buitengewone bewegingen” in zijn ziel mogen ervaren. Het overlijden van zijn vrouw was de aanleiding tot duisternis in zijn ziel; hij worstelde, vastte, mediteerde en luisterde naar preken, waardoor zijn gemoed verlichting en troost ontving. Ook verdiepte hij zich in Engelse puriteinse werken, zoals van John Dod, Nicholas Byfield en John Preston.

In 1634 trouwde hij voor de tweede keer. Hij had toen weinig werk en dacht erover om van baan te veranderen. Van een zwager erfde hij het landgoed Warriston in Currie, waardoor hij er financieel beter voorstond.

Gebeurtenissen op het kerkelijke en het politieke front maakten hem bezorgd. Toen koning Karel I in mei 1637 in de St. Giles een anglicaans gebedsboek wilde invoeren, ontstond er tumult. De presbyterianen staken de hoofden bij elkaar om te overleggen hoe zij verder zouden handelen. Archibald Johnston kwam in contact met predikanten zoals David Dickson, John Livingstone en Robert Blair. Zijn juridische kennis kwam hem nu goed van pas, vooral omdat de groeiende politieke crisis tot voorzichtig handelen dwong.

Hij maakte studie van de zogenaamde King’s Confession, een belijdenis uit 1581 die door koning Jakobus VI was ondertekend. Dit document was in de vorm van een verbond opgesteld om het gereformeerd belijden voor kerk en staat zeker te stellen. Was koning Karel I ook niet aan dit document gebonden? Was het op grond hiervan niet geoorloofd om tegen zijn dwingende maatregelen in verzet te gaan? De jonge jurist las de geschiedenis van de Franse godsdienstoorlogen en die van het verzet in de Lage Landen tegen de Spaanse tirannie. Ook nam hij kennis van wat protestantse godgeleerden over het verzet van een volk tegen tirannie hebben gezegd. Daardoor kwam hij geleidelijk aan tot de conclusie dat volk en kerk de vorstelijke willekeur niet langer hoefden te accepteren.

De dag van 28 februari 1638 duidde Warriston aan als „die heerlijke bruiloftsdag van het Koninkrijk met God.” Zes dagen daarvoor had hij bij het zogeheten marktkruis in Edinburgh een krachtige protest voorgelezen tegen de politiek van de koning en van de episcopalen. Nu werd in de Greyfriarskerk de Confessie van 1581 als ”National Covenant” (nationaal verbond) gepresenteerd. Johnston had het oorspronkelijke document geactualiseerd tot een plechtige verklaring die hij voorlas. Eerst deed Alexander Henderson een krachtig gebed, daarna hield de graaf van Loudon een toespraak.

Warriston, de 27-jarige rechtsgeleerde, werd nu overal bekend. Duizenden Schotten tekenden het gewichtige stuk en afschriften daarvan. Sommigen doopten hun pennen in hun eigen bloed en schreven bij hun naam: „Tot in de dood.” Het gehele kerkhof van de Greyfriars was volgelopen met enthousiaste mensen en velen gebruikten een grafzerk als ondergrond om hun handtekening te zetten. Het nationale reformatorische verbond werd in de naam van de God des verbonds afgekondigd. Hierop kwam de vrije synode, de General Assembly, in Glasgow bijeen. Warriston werd verkozen tot scriba. De bisschoppen werden afgezet en het Covenant rechtsgeldig verklaard. Een bloeitijd brak aan voor de presbyterianen, die na jarenlange onderdrukking nu alle gelegenheid hadden om het Evangelie door het land te verbreiden.

Koning Karel I probeerde deze in zijn ogen ongeoorloofde opstand met het zwaard te onderdrukken, wat hem niet lukte. De aandringen van de covenanters om het verbond na te leven legde hij naast zich neer. Hij eindigde zijn leven in Engeland op het schavot.

Warriston kreeg in 1641 de functie van Lord of Session met de titel van Lord. Zijn carrière was glansrijk. Hij kreeg ook de eer om met Rutherford, Henderson en nog enkele predikanten en ouderlingen namens de Schotse kerk deel te nemen aan de puriteinse Assembly van Westminister, waar de Westminster Confessie en andere belangrijke documenten werden vastgesteld. Samenwerking met gelijkgezinden in Engeland en Ierland leidden 1643 tot het Solemn League and Covenant (plechtig verdrag en verbond), dat de Britse rijken qua protestants belijden met elkaar verbond.

Onenigheid onder de covenanters deden de zaak van de Reformatie schade aan. De Lord Advocate raakte bij velen uit de gunst toen hij Oliver Cromwell, die zowel in Engeland als in Schotland Lord Protector (landvoogd) geworden was, steun gaf. Deze stelde hem aan in belangrijke functies, waaronder die van lid van het Engelse House of Lords. Na de dood van Cromwell in 1658 en het begin van de regering van Karel II vluchtte Johnston naar de Lage Landen en vandaar naar Duitsland. Bij afwezigheid werd hij wegens hoogverraad ter dood veroordeeld. James Guthrie en andere covenanters waren hem al voorgegaan op het schavot. Tijdens een verblijf in Rouen in Frankrijk werd hij gegrepen en naar de Tower gevoerd en daarna naar de Tolbooth in Edinburgh overgebracht.

De dag van zijn terechtstelling was bepaald op 23 juli 1663. Op het schavot bij het marktkruis aan de High Street hield hij een indrukwekkende toespraak waarin hij ook zijn zonden beleed. Voordat hij de gang naar de galg maakte, werd de „Geest der aanneming zo vaardig over hem” dat hij gedreven werd om met vrijmoedigheid en diepe ootmoed te herhalen: „Abba, Vader! Abba! Vader!” Met de volle verzekering van zijn gemoed sprak hij over „het lange witte kleed” dat hij deze dag uit genade zou ontvangen. En in dit vooruitzicht liep hij over de High Street op weg naar de plaats van executie. De plaats waar de galg stond opgesteld, kende hij als geen ander. Deze was recht tegenover het grote huis dat hij eens bewoond had en waarin hij zo vaak Gods aangezicht had ontmoet.

Nadat hij onder doodse stilte zijn getuigenis had voorgelezen, deed hij een krachtig gebed, waarbij hij uitriep: „Abba, Vader! Neem deze Uw arme zondige dienstknecht aan, die tot U komt door de verdiensten van Jezus Christus.” Hierop nam hij afscheid van zijn vrienden, waarna hij geholpen werd om de ladder te beklimmen. Iedereen kon zijn laatste woorden horen: „O, pray, pray! Praise, praise, praise!” (O, bid, bid! Loof, loof, loof!) Met de handen gericht naar de hemel viel hij naar beneden en zijn ziel ging opwaarts naar de heerlijkheid van Gods kinderen.


Aanhef National Covenant

„Wij, allen en eenieder van ons, ondergetekenden, verklaren dat wij na een langdurig en behoorlijk onderzoek van onze gewetens in de zaken van de ware en de valse godsdienst, nu vastbesloten zijn in de waarheid van het Woord en van de Geest van God. Daarom geloven wij met ons hart en belijden met onze mond, ondertekenen met onze handen en bevestigen gedurig voor God en voor de gehele wereld, dat dit het enige ware christelijke geloof en de enige ware godsdienst is, die God kan behagen. Deze godsdienst brengt de zaligheid, welke door de barmhartigheid van God is, tot de mens, door de prediking van het gezegende Evangelie, geopenbaard aan de wereld en ontvangen, geloofd en verdedigd door velen en verscheidene vooraanstaande kerken en landen, maar in het bijzonder door de kerk van Schotland, Zijne Majesteit de koning en de drie Staten van dit land, als Gods eeuwige waarheid en enige grondslag van onze zaligheid, zoals in het bijzonder wordt uitgedrukt in de belijdenis van ons geloof.”

(Uit: ”The Confession of Faith of the Church of Scotland”, uitg. The Free Presbyterian Church of Scotland, 1962)


Avondmaalszondag in 1637

„Op een zondagmorgen ging ik naar de Liberton Kirk, wandelde met veel tranen naar de kerk en was ook in de kerk bewogen. Ik prees God voor Zijn vroegere genaden, veroordeelde mijzelf en bekende mijn schuldige onwaardigheid. Ik bad tot de Heere om vergeving van mijn zonden en om mijn geestelijke behoeften te vervullen. Toen ik op mijn knieën was en mijn hart tot God uitstortte met lofzangen en gebeden, las de voorlezer door Gods voorzienigheid Jesaja 53, 54 en 55.

Na het persoonlijke gebed ging ik naar de tafel. Ik loofde God voor Zijn geschonken genaden, beleed God al mijn zonden, afmakingen en onvolkomenheden en bad of God mijn Vader, Christus mijn Zaligmaker en de Heilige Geest mijn Trooster wilde zijn.

De toespraak van de predikant was over de hoofdman over honderd, Lukas 7:6, 7: „Heere, ik ben niet waardig dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen; maar zeg het met een woord, en mijn knecht zal genezen worden.” Hierop mocht ik deze ootmoed en dat geloof op mijzelf toepassen. Toen ik aan de tafel zat, werd ik door de Geest van God aangedaan; ik mocht mijzelf voor God verklaren en las Job 33:26-30.

Mijn ziel, die dit aldus had ontvangen en van het sacrament had gebruikgemaakt, werd opgeheven tot een hemelse verzekering en het vertrouwen dat God de Vader, Zoon en Heilige Geest, Die mij heeft verlost van het grootste kwaad van de verdoemenis, mij van alle andere kwaden zou verlossen.

Onmiddellijk na deze goddelijke verzekering opende ik mijn psalmboek om God te prijzen voor Zijn bijzondere voorzienigheid en mijn hart verheugde zich wonderlijk toen Psalm 103:9 gezongen werd.”

(Uit: ”Diary of Sir Archibald Johnston of Warriston 1632-1639”, Edinburgh, 1911)

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer