Val regime lost problemen Midden-Oosten niet op
De vraag of autoritaire regimes in het Midden-Oosten worden vervangen door echte democratieën of door islamitische republieken is eigenlijk helemaal niet zo interessant. Het leidt slechts tot een wisseling van de macht. Geen van deze staatsvormen zal bij machte zijn de maatschappelijke problemen op te lossen.
Het is dezer dagen zwoegen geblazen voor journalisten en beleidsmakers die de ontwikkelingen in de Arabische wereld volgen. Nauwelijks bekomen van de schok die de val van het regime van president Zine al-Abidine Ben Ali in Tunesië teweegbracht, werd hun aandacht alweer opgeëist door Libanon, het zorgkindje van de regio. Soennitische jongeren gingen daar op 25 januari massaal de straat op om uiting te geven aan hun woede over het afserveren van hun geliefde minister-president Saad Hariri. Conform plaatselijke traditie staken ze daarbij auto’s en winkels in brand. Dit alles onder het waakzame oog van de internationale camera’s.
Trendsetter
Op dezelfde dag begon in Egypte een lange reeks van protestdemonstraties die tot op heden aanhouden. Vooral de gebeurtenissen in Egypte zijn van belang. Niet alleen omdat het land met zijn 85 miljoen inwoners het dichtstbevolkte van de Arabische wereld is. In meerdere opzichten kan Egypte met zijn historisch gewicht als een trendsetter worden gezien in de regio. Egypte was het eerste Arabische land dat al in 1977 besloot dat vrede met Israël te verkiezen was boven een voortdurende en kostbare staat van oorlog. Het resulteerde in de vrede van Camp David.
De gezamenlijke Arabische leiders reageerden indertijd furieus op dit „verraad” en begonnen een boycot tegen Egypte die tien jaar zou duren. Maar op hun Arabische top in Beiroet in 2002 boden diezelfde Arabische landen Israël vrede aan en een volkomen normalisering van de diplomatieke betrekkingen, in ruil voor Israëlische terugtrekking uit gebieden die de Israëli in 1967 en 1973 hadden veroverd. Zij volgden het voorbeeld van Egypte, dat deze strategische keuze al in 1977 had gemaakt.
In Egypte maakte in 1952 een groep militairen die zich de ”vrije officieren” noemden via een staatsgreep een einde aan de monarchie. In de daaropvolgende jaren vonden er ook elders in de Arabische wereld, van Irak en Syrië tot Sudan, militaire staatsgrepen plaats. Deze ontwikkeling zou toonaangevend blijken te zijn, want deze militaire regimes veranderden hun landen in eenpartijstaten waar oppositie bepaald niet werd gewaardeerd.
Deze militaire regimes hadden hun autoritair karakter overigens gemeen met de Arabische landen die door monarchen werden geregeerd. Marokko, Jordanië en de golfstaten zijn koninkrijken die slechts qua staatsvorm van de Arabische republieken verschillen. Ze delen dezelfde wijze van bestuur en politiek; repressief in plaats van representatief. Taalkundig een verschil van slechts enkele letters. In het dagelijks leven van de inwoners van deze staten een wereld van verschil.
Het Westen was vooral op zoek naar stabiliteit in het Midden-Oosten, omdat de ervaring leerde dat in tijden van onrust en opstanden de prijzen van de zo dringend noodzakelijke olie omhoogschoten. Wat hún inwoners weer boos maakte bij de benzinepomp, met alle nare gevolgen van dien bij de verkiezingen. Aldus ontstond er een status-quo waarbij iedereen tevreden was. Het Westen kreeg zijn stabiliteit en de Arabische regimes konden hun ondemocratische praktijken voortzetten, omdat het Westen niet al te moeilijk zou doen over vervelende dingen zoals de mensenrechten.
Struikelblok
De redelijkheid laat echter toe dat er niet te hard geoordeeld mag worden over deze autoritaire regimes in de Arabische wereld. De regeringen werden geconfronteerd met een aantal maatschappelijke ontwikkelingen dat haast onoplosbaar is. Structurele problemen die feitelijk de oorzaak zijn van de huidige onlusten. Problemen die ook eventuele democratische regimes niet zullen weten op te lossen. Egypte kan hierbij opnieuw als voorbeeld dienen.
Het militaire regime dat in 1952 aan de macht kwam, was een progressief regime dat Egypte wilde moderniseren. Grootste struikelblok hiervoor was de ongebreidelde bevolkingsaanwas. Telde Egypte begin twintigste eeuw een kleine 15 miljoen inwoners, anno 2011 is dit gestegen naar 85 miljoen. Voorzichtige prognoses voorspellen dat het zal oplopen naar 130 miljoen in 2025.
Het Egyptisch regime begon de landbouw te moderniseren om de productie te verhogen en zo de toenemende vraag naar voedsel te kunnen beantwoorden. Deze mechanisatie van de landbouw veroorzaakte als neveneffect een grote werkeloosheid op het platteland. Dit stimuleerde een massale emigratie naar de steden. Een stad als Caïro telt anno 2011 meer dan 20 miljoen inwoners van wie meer dan de helft onder de absolute armoedegrens van 2 dollar per dag leeft. Steden ontwikkelden zich tot potentiële broeihaarden van maatschappelijke onrust. Alle Arabische regimes begonnen een beleid om de elementaire voedingsmiddelen zwaar te subsidiëren.
Bijkomend probleem is dat vrijwel alle Arabische landen de benodigde levensmiddelen moeten importeren vanwege het droge klimaat en daarom onvruchtbare bodems. Deze import maakt de Arabische landen zeer gevoelig voor de onvoorspelbare prijzen op de wereldmarkt. De prijzen vertonen sinds 2008 een stijgende lijn en hebben momenteel ongekende hoogtes bereikt. Dit zet het subsidiesysteem van deze landen zwaar onder druk.
Regeringen zagen zich wegens de sterk gestegen kosten van de import van bijvoorbeeld graan en rijst gedwongen de subsidies hierop te verlagen. Dit had als gevolg dat van Jemen tot Tunesië grote delen van de bevolking plotseling niet meer in staat waren hun dagelijks brood te kopen. Het veroorzaakte feitelijk de huidige onlusten. Die begonnen immers als voedselrellen.
Zowel in Tunesië als in Egypte riepen de demonstranten de eerste dagen om „brood en werk.” Pas later volgden er politieke leuzen en werd het vertrek geëist van de regimes die verantwoordelijk werden gesteld voor de desastreuze situatie.
Naambordje
Het is zinvol om een onderscheid te maken tussen politieke en maatschappelijke problemen. Vrijwel alle regimes in de Arabische wereld zijn corrupt en repressief. Hun politiek is vooral gericht op machtsbehoud. Maatschappelijke problemen, zoals bevolkingsexplosie, werkloosheid en schrijnende armoede, brengen veel regimes in een situatie die maakt dat regeren feitelijk verworden is tot het beheersbaar houden van de situatie. Dictatoriale regimes gebruiken hierbij uiteraard alle middelen van repressie die tot hun beschikking staan. Totdat ze uiteindelijk door een volksopstand worden verdreven.
De vraag of deze regimes vervolgens worden vervangen door werkelijke democratieën of door islamitische republieken is eigenlijk niet eens zo interessant. Het leidt slechts tot een wisseling van de macht waarbij geen van deze staatsvormen bij machte zal zijn om de eerder beschreven maatschappelijke problemen op te lossen. Zeker niet in het licht van de sombere prognoses van de Verenigde Naties, die dit jaar een stijging van de voedselprijzen verwachten van 100 procent of meer.
Overal in de Arabische wereld volgen presidenten en monarchen met zorg de ontwikkelingen in Egypte. Ze volgen hierbij een politiek die door cynici „afkopen” wordt genoemd. Van Jemen en Koeweit tot Syrië en Algerije hebben regimes de subsidies op voedsel en de salarissen van hun ambtenaren en militairen verhoogd. Deze politiek, die door angst wordt ingegeven, brengt echter niet de oplossing van de problemen. Het leidt slechts tot nog legere schatkisten. Politici kunnen echter niet anders, omdat de werkelijke problemen niet de staatsvorm betreffen maar structureel van aard zijn. Verandering van regime betekent hierbij slechts het verhangen van de bordjes.