Unembedded in Afghanistan: elke dag in doodsangst
Jere Van Dyk is een Amerikaanse journalist met Friese voorouders. Hij ging in 2007 naar de grensgebieden tussen Afghanistan en Pakistan, voor zijn tweede boek over Afghanistan. Plotseling stonden hij en zijn gidsen oog in oog met talibanstrijders. Van Dyk werd 45 dagen lang gegijzeld. Zijn eerste reis erna was naar het Friese het Bildt, op zoek naar zijn roots.
Hij was wel vaker in Afghanistan geweest, dat was in de tijd van de hippies en tijdens de Russische bezetting. „Ondanks de oorlogen ben ik gefascineerd geraakt door dat land”, zegt Jere Van Dyk. „Ik maakte er vrienden tijdens de Russische invasie. Mensen met wie ik een hechte band had en die ik vertrouwde. Toen was er eigenlijk nauwelijks sprake van taliban en van al-Qaida had al helemaal niemand gehoord.”
Beide groeperingen zijn voor het grote publiek zo’n beetje hetzelfde, ervaart hij. „Dat is een misvatting. Er kunnen best leden van de taliban bij al-Qaida zitten, maar andersom is al-Qaida zeker geen taliban. De taliban richten zich in principe niet op internationale doelen, maar hebben hun invloed in de tribale stamverbanden. Al-Qaida is internationaal en opgezet als terreurorganisatie. De taliban kennen strenge wetten en zijn recht in de leer, maar hun principes zijn gebaseerd op oeroude tribale tradities. Terreur is niet hun primaire doel. Niet elke talibanstrijder sympathiseert met Bin Laden.
Ik wist dat het gevaarlijk zou zijn om unembedded (buiten de begeleiding en controle van westerse troepen, FW) de tribale gebieden te bezoeken. Toen ik aan de research voor mijn boek begon, staken we de bergen over naar de tribale regio Mohmand, vlak over de Pakistaanse grens. Dat deden we samen met drugssmokkelaars in een oude auto over een stoffige, onverharde weg. We vermeden de taliban en praatten met een stamleider.
Een maand later was er wel contact met de taliban. We ontmoetten elkaar midden in de nacht, hoog in de bergen. Boven ons hoofd cirkelde een predator, zo’n onbemand vliegtuigje. Die missie werd afgebroken omdat mijn gids de zaak niet meer vertrouwde. Daar had ik begrip voor, want een paar weken eerder was een andere gids, die een goede vriend van hem was, door de taliban onthoofd.
Later ging ik weer. Met een andere gids. De contacten waren via schimmige wegen en organisaties tot stand gekomen. Eigenlijk wist ik op dat moment niet echt meer wie ik wel en wie niet kon vertrouwen. Ik had soms het gevoel dat ik gevolgd werd en vermoedde dat verschillende geheime diensten bepaalde dingen wisten.
Misschien was het een teveel aan zelfvertrouwen, misschien was het een soort roekeloosheid, maar ik vond de situatie niet alarmerend en besloot door te zetten. Ik zag eruit als een Afghaan, ik sprak de taal en ik kende het gebied beter dan veel anderen, want ik was er eerder geweest en kende er mensen. Maar na een paar dagen reizen werden we plotseling door een groep gewapende mannen aangehouden. Het waren talibanstrijders. We waren opeens gevangenen.
Op dat moment besefte ik dat ik de toestand had onderschat. Ik voelde me schuldig. De situatie was totaal anders dan in de jaren tachtig en dat had ik moeten beseffen. Ik had niet alleen het leven van mezelf, maar ook dat van mijn gidsen in gevaar gebracht. Opeens spookte het beeld door mijn hoofd van wat er met Daniel Pearl (een Amerikaanse journalist die door de taliban werd vermoord, FW) was gebeurd.
Als Amerikaan zou ik snel door de mand vallen. En ik wist hoe de taliban over Amerikanen dachten. Soms werden we aan een muur geketend. We waren ondergebracht in een klein huis in een bergdorpje. Bewoners zagen we nauwelijks en zij kregen ook geen glimp van ons te zien.
Ik had het gevoel dat ook voor de dorpelingen onze verblijfplaats geheim moest blijven. Want voedsel en water werden discreet naar binnen gebracht en onze ontlasting werd ’s nachts stiekem geloosd. En je moet je voorstellen dat in zo’n dorpje iedereen elkaar kent en dat er met andere dorpen nauwelijks contact is.
In de bergen wordt er eigenlijk in elke vallei een ander dialect gesproken en er is nauwelijks interactie. Ik kan me dan ook niet voortellen dat je Bin Laden in dat gebied moet zoeken, want zijn aanwezigheid zou in een bergdorp onmogelijk onopgemerkt kunnen blijven. Ik vermoed dat hij gewoon ergens in Pakistan zit en door de militairen daar wordt beschermd.
Ik was gevangene, maar werd als gast behandeld. Dat betekende dat ik prima te eten kreeg en met respect werd behandeld. Goed gastheerschap is een ijzeren wet in die gebieden. Het blijft een vreemde ervaring dat je op het ene moment met een geweer tegen je slaap naar buiten wordt geleid om een schijnexecutie te ondergaan, waarbij ook altijd een videocamera paraat is, en dat je ’s avonds het grootste stuk vlees op je bord krijgt.
Feit is dat ik eigenlijk elke dag in doodsangst verkeerde. Het wende, en tegelijk ook weer niet. Ik hield hoop, omdat ze me vertelden dat er over mij werd onderhandeld. Met wie en over welk bedrag zeiden ze niet.
Ik bracht de tijd door met het lezen van de Koran. Dat viel in goede aarde. Ze zagen in mij iemand die islamiet wilde worden. Ik heb hele lappen tekst uit het hoofd geleerd die ik ook nu nog moeiteloos kan reciteren. Dat kweekte veel goodwill bij mijn bewakers. Ik denk dat die houding ertoe heeft bijgedragen dat ik het heb overleefd.
Soms keken we even naar de televisie. Vreemd genoeg was het voor de gelovigen geen probleem om naar (de westerse muziekzender, FW) MTV te kijken. Maar ik denk dat het komt doordat het geloof daar weliswaar een grote rol speelt, maar dat de rol van de stam nog belangrijker is. Afspraken en tradities van stammen stijgen uit boven het geloof, al zullen ze dat nooit toegeven.
In de buurt waren trainingskampen, want ik hoorde regelmatig schieten. Die kampen zitten vol met terroristen van verschillende nationaliteiten, maar er zijn weinig locals die zich direct met terrorisme inlaten. Sommigen zijn hun hele leven niet buiten hun dorp geweest en hebben eigenlijk geen notie van wat er vlak bij hen in de buurt aan de hand is. Ik denk dat je kunt stellen dat het een van de meest onbekende gebieden ter wereld is.
De wreedheid van de stammen is niet iets recents. Die gaat eeuwen terug. Bij de stammen gaat het vooral om eer. Alleen al het kijken naar een vrouw kan je je leven kosten en daarvoor hoef je geen Amerikaan te zijn.
De dag dat ik vrijkwam, dacht ik dat het was afgelopen. Niemand had iets gezegd en met een geweer op mijn hoofd werd ik weggevoerd. Om vervolgens naar Kabul te worden gebracht. Het was heel onwerkelijk. Wie me heeft vrijgekocht, weet ik niet. De regering heeft er niets over losgelaten. Misschien ging het toch om een afspraak die ik had met een hoge talibanleider. Hij zei dat ik kon gaan en dat me niets zou gebeuren. En daar geldt: een man een man, een woord een woord. Het is eigenlijk de enige verklaring die ik kan bedenken.
Wat ik eraan overgehouden heb, is angst en schaamte. Schaamte omdat ik roekeloos het leven van anderen op het spel heb gezet. Angst, omdat elke dag dat er een zwaard van Damocles boven je hoofd hangt, er een stukje van je leven kapotgaat.”
Lange tijd durfde hij niet meer te reizen. „Door de ontvoering en door de dood van mijn vader was ik bang geworden. Irrationeel, maar die angst is er gewoon.”
In 2008 besloot hij naar Nederland te gaan. Ooit was hij hier in de jaren zestig geweest en liftte toen door het land. „Nu ging ik met serieuze bedoelingen. Nederland werd een testcase. Ik ging naar het noorden, naar Friesland. Mijn voorouders komen ervandaan en ik had de behoefte om er iets van mijn roots te vinden.
Niet dat ik veel teruggevonden heb, maar de familienaam Van Dyk staat wel in veel registers. Ik behoor tot de tak waarvan de voorouders tijdens de Amerikaanse burgeroorlog (1861-1865, FW) de oceaan overstaken. In het dorp waar ze oorspronkelijk woonden, is Rembrandt nog getrouwd. Zo’n combinatie is op een of andere manier troostend.”