Via Vermeer naar ’t verleden
Timothy Brook is een van de beste kenners van het zeventiende-eeuwse China. Als je dan met je deskundigheid je medemensen een dienst wilt bewijzen, moet je schrijven over China.
Maar wat doet Brook? Hij schrijft over de hoed van Vermeer. Wil hij op een andere toer gaan, of houdt hij ons voor de mal? Allebei een beetje. Het boek gaat net als altijd grotendeels over China. Maar eigenlijk wil Brook iets bijzonders: een nieuw soort geschiedschrijving.
In de zestiende eeuw is de internationale handel over alle wereldzeeën uitgebreid. Daarom, zegt Brook, is ook de geschiedenis wereldomvattend geworden. Je moet haar nu anders schrijven, want alles krijgt met alles te maken. Op de schilderijen van Vermeer zie je voorwerpen die overal vandaan komen. Ze zijn geïmporteerd uit China, of vervaardigd van grondstoffen uit Canada, of komen nog weer ergens anders vandaan. Elk schilderij van Vermeer geeft dan een opening naar een ander werelddeel. De hoed bijvoorbeeld die we zien op ”De soldaat en het lachende meisje”. Het is een vilthoed, gemaakt van beverbont, aangevoerd uit Brooks geboorteland Canada. Hoe het bij die handel in bevervellen toeging wordt vervolgens breedvoerig verteld in hoofdstuk één. In hoofdstuk twee kijken we naar Vermeers ”Brieflezend meisje bij het venster”, en daar is de porseleinen schaal die op tafel staat de ingang tot een lang verhaal over productie van en handel in Chinees porselein.
Zo gaat het acht hoofdstukken lang, viermaal met een schilderij van Vermeer als uitgangspunt, driemaal met werk van andere kunstenaars, en eenmaal naar aanleiding van een meditatie van dichter-dominee John Donne. Meestal komen we in China terecht. Maar we horen ook over de geschiedenis van het roken, de zilvermijnen van Potosí, en de reizen van schipper Bontekoe. Het is heel onderhoudend beschreven, en buitengewoon rijk aan informatie. Brook weet veel van China, en hij kan van alles een mooi verhaal maken. Wel doet het wat rommelig aan. De geschiedenis wordt zo onsystematisch en zo springerig verteld dat het moeilijk valt van dit boek meer te onthouden dan wat losse feiten.
Brook is niet de enige die zo schrijft – neem Lisa Jardine, neem Bill Bryson. Dergelijke auteurs trekken heel wat lezers en winnen belangrijke prijzen. Ze vinden dus veel waardering en voorzien kennelijk in een behoefte, zodat je hen eigenlijk niet kunt veroordelen. Niettemin denk ik zelf dat ze de geschiedenis tekortdoen en daarmee al degenen die vroeger geleefd hebben. De vele snelle wisselingen leiden ertoe dat mensen zelden volledig in beeld komen en als een schrijver zo veel ballen tegelijk in de lucht moet houden, zal er wel eens eentje op de grond vallen. Brook weet meer van China dan van Nederland. Dat kan gebeuren, maar dan mag je nog niet over werkende zeventiende-eeuwse meisjes zomaar beweren wat Brook zo zelfverzekerd schrijft: „Jonge vrouwen werden dienstbode of prostituee.” Dat is niet enkel maar onzin. Het getuigt van een ronduit stuitende mensenverachting.
Of kan het ook liggen aan de vertaling? In dit boek staan soms vreemde, ontoegankelijke zinnen, waarin samenhangende gedachten zo moeilijk te bespeuren zijn dat je de auteur niet de schuld durft te geven. Neem nu eens deze, op bladzijde 257: „In Europa werden de particuliere landgoederen van vorsten, die ooit de trouw van hun leenheren eisten, openbare entiteiten die in dienst stonden van de belangen van bedrijven.” Wie mij die zin kan uitleggen krijgt mijn exemplaar van Vermeers hoed cadeau.
De hoed van Vermeer. De gouden eeuw en het ontwaken van de wereldeconomie, Timothy Brook, vert. Els Naaijkens; uitg. Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2010; ISBN 978 90 284 2355 8; 320 blz.; € 24,90.