Geref. Gemeenten onderzoeken jeugdproblematiek
UTRECHT – De Gereformeerde Gemeenten gaan onderzoek doen naar de omvang en de aard van de jeugdproblematiek in eigen kring. Aan kerkenraden is gevraagd om informatie over de problematiek binnen de gemeenten.
Dat bleek donderdag op de laatste vergaderdag van de generale synode 2010 in Utrecht.
Het Deputaatschap Diaconale en Maatschappelijke Zorg (DMZ) is bezig met een onderzoek naar de mogelijkheden om een eigen instelling voor moeilijk opvoedbare kinderen te realiseren. Gebleken is dat het getalsmatig waarschijnlijk niet mogelijk zal zijn om een voorziening, van welke aard dan ook, alleen voor de eigen gemeenten te creëren. Ds. G. Heijkamp (Enkhuizen) zei als voorzitter van DMZ: „De problemen met kinderen die uithuis geplaatst moeten worden, en die in een omgeving verkeren waar de identiteit zo anders is dan thuis, is voor sommige gezinnen zo groot dat een eigen voorziening gewenst is.” In het onderzoek naar de jeugdproblematiek worden SGJ en Eleos betrokken.
Uitvoerig sprak de synode over de positie van de pastoraal werker, zowel in principieel opzicht, als kerkrechtelijk en arbeidsrechtelijk. De particuliere synode Oost had gevraagd in hoeverre het wenselijk en mogelijk is om binnen de gemeenten pastoraal werkers aan te stellen, ter verlichting van plaatselijke kerkenraden. Een pastoraal werker verricht tegen vergoeding pastorale arbeid, meestal gericht op specifieke taken.
De vergadering stelde vast dat het niet de goede route is om de pastoraal werker op te voeren als een kerkenraad onvoldoende kan inspelen op de pastorale nood. „Als er te weinig ambtsdragers zijn om aan de vraag naar pastorale zorg te kunnen voldoen, moet er bezien worden of het mogelijk is de kerkenraad uit te breiden.” Ds. P. Mulder (Krimpen a/d IJssel) zei: „Er ligt in alle gemeenten veel werk, en er is een groot predikantentekort. Dat is de realiteit. Maar het aanstellen van pastoraal werkers kan de oplossing voor dit probleem niet zijn.”
Tijdens de bespreking bleken de afgevaardigden vast te willen houden aan de Dordtse Kerkorde die spreekt over drie ambten (predikant, ouderling, diaken), niet over vier. „De benadering van de positie van de pastoraal werker moet vanuit het ambt opkomen, niet vanuit een bepaalde specifieke behoefte.”
De vergadering stelde dat een pastoraal werker in alle gevallen een ouderling moet zijn. Ds. G. J. N. Moens (Meliskerke): „Het gaat erom dat zo iemand ouderling ís, niet wórdt, maar is. Als er geen ouderling is die voor dit werk geschikt is, kan er ook geen pastoraal werker komen.”
De synode stelde vast dat het via een arbeidsovereenkomst aanstellen van een pastoraal werker voor de eigen kerk nauwelijks een begaanbare weg is.
Binnen de Gereformeerde Gemeenten zijn enkele pastoraal werkers werkzaam, soms in dienst van één gemeente, soms in dienst van een stichting, ten behoeve van psychiatrische patiënten. De Cursus Godsdienstonderwijs van de Gereformeerde Gemeenten leidt op tot het diploma pastoraal werker.
Binnen de Gereformeerde Gemeenten vindt de komende jaren toerusting plaats voor wat betreft inhoudelijk en didactisch verantwoorde methoden in het catechetisch onderwijs. Uitgangspunt daarbij blijft de Heidelbergse Catechismus en het vragenboekje van Hellenbroek, ”Voorbeeld der Goddelijke waarheden”.
Een synodale commissie had reeds onderzocht in hoeverre het mogelijk is om te komen tot een bewerking van Hellenbroek. Dat blijkt zoveel tijd en inzet te vragen dat nu gekozen is voor een langerlopend traject. In de nu benoemde commissie zitten, naast drie ouderlingen, de predikanten A. Schot, G. W. S. Mulder, G. Bredeweg en G. Clements.
Ds. C. A. van Dieren wilde onderstrepen dat het erom gaat om het origineel van Hellenbroek te bewaren. „We willen Hellenbroek bewaren voor het nageslacht, maar er staan begrippen en uitdrukkingen in die onze catechisanten niet kennen.” De predikant uit Rijssen benadrukte dat catechisatie niet mag verworden tot een gesprek over bevindelijke waarheden, zonder dat er kennis van de waarheid wordt overgedragen.
„Waar we naar uitzien, is een handreiking voor de catechese, niet een synodale catechesemethode”, zo benadrukte ds. Van Eckeveld.
Ds. G. Clements wees erop dat memoriseren uit de tijd is geraakt. „Je schrikt er soms van als je merkt hoe weinig parate kennis er is. We leven in een tijd van de vlugge informatie. Er wordt ook steeds minder gelezen. Kan de catecheet in een catecheseseizoen daar aandacht voor hebben?”
Ouderling H. A. Soetendaal (Barneveld) vroeg aandacht voor de belangstelling van de ouders. „Je kunt aan de kinderen merken als er in de gezinnen met elkaar gesproken wordt over wat er op catechisatie geleerd wordt. Dat kon wel eens openbaar komen in de vruchten”.