Buitenland

Armoede tempert vreugde op jarig Oost-Timor

Oost-Timor viert maandag zijn eerste verjaardag als onafhankelijke staat. De tientallen uitgebrande gebouwen in de hoofdstad Dili herinneren aan de bloedige strijd die aan de onafhankelijkheid voorafging. De groepen werkloze mannen die op straat hangen en telefoonkaarten, sigaretten en sinaasappels proberen te verkopen, tonen de economische malaise die op de onafhankelijkheid volgde.

Door Michael Casey
20 May 2003 11:34Gewijzigd op 14 November 2020 00:19

Op 20 mei 2002 werd Oost-Timor, na eeuwen van Portugees koloniaal regime, 24 jaar onderdrukking door Indonesië en 2,5 jaar bestuur door de Verenigde Naties, een onafhankelijk land. Op zich een heuglijk feit voor een jonge natie om een jaar na dato te vieren, ware het niet dat Oost-Timor er slecht aan toe is. Op het platteland buiten Dili moeten mensen van minder dan 50 eurocent per dag rondkomen. Schoon water en elektriciteit zijn luxe voorzieningen. Slechts in vier van de dertien districten is er een telefoonnet. De Wereldbank voorspelt dat de economie van Oost-Timor dit jaar krimpt met bijna 3 procent. Naar schatting 80 procent van de beroepsbevolking is werkloos.

In december braken rellen uit in de hoofdstad, nadat de politie op demonstranten had geschoten. De menigte stak verschillende gebouwen in brand, waaronder de residentie van de premier. Twee mensen kwamen om en er vielen tientallen gewonden. Een maand later vielen rebellen een dorp aan en doodden zes inwoners. En onlangs werd bij de grens met Indonesië een bus beschoten, waarbij twee doden vielen.

De toestand waarin het straatarme land zich bevindt, werpt een schaduw op de festiviteiten ter gelegenheid van de onafhankelijkheid. De Timorezen zeggen blij te zijn dat er een einde is gekomen aan het geweld en de Indonesische bezetting, maar klagen tegelijkertijd dat de economische vooruitgang die de onafhankelijkheid had moeten brengen, lang op zich laat wachten.

„Onder Indonesisch bestuur werden we fysiek onderdrukt. We werden mishandeld”, zegt Nelson Belo, een prominent activist die gevangengenomen werd door de Indonesiërs. „Maar de mensen konden in ieder geval goederen produceren en ze verkopen. Nu heeft niemand geld om iets te kopen.”

Timorese leiders en buitenlandse diplomaten wijzen echter op de positieve ontwikkelingen in het land. Zo is er een functionerend parlement en zijn er zeven universiteiten geopend. Inmiddels is 90 procent van de vluchtelingen teruggekeerd. „Er is wat teleurstelling gekomen na de euforie, als we mei 2002 als beginpunt nemen”, zegt de Amerikaanse ambassadeur Grover Joseph Rees. „Maar als je nagaat wat mensen zeiden in 1997 of na de terreur van september 1999, dan moet je toegeven dat er veel is verbeterd.”

Ook een positieve ontwikkeling is het functioneren van de waarheids- en verzoeningscommissie, die heel toepasselijk zetelt in een oud complex van martelkamers in Dili. De commissie heeft de taak gekregen de duizenden pro-Indonesische rebellen die samen met Indonesische militairen in 1999 in een orgie van geweld door het land trokken, ter verantwoording te roepen. Het door de VN bedachte rechtssysteem met waarheidscommissies, dat ook al werd gebruikt in Chili, Zuid-Afrika en Sierra Leone, lijkt bijzonder goed aan te slaan in Oost-Timor.

Cancio dos Santos bekende meteen dat hij de pro-Indonesische rebellen steunde en drie huizen in brand heeft gestoken toen er in september 1999 in Oost-Timor over onafhankelijkheid werd gestemd. Toch kreeg de 30-jarige boer geen gevangenisstraf. Op een onlangs gehouden verzoeningsbijeenkomst werd hem, nadat hij zijn excuses had aangeboden aan de slachtoffers, zelfs vergiffenis geschonken.

In sommige landen zou de zaak van Dos Santos als een misslag van justitie worden opgevat. Maar in Oost-Timor is het de oplossing om slachtoffers gerechtigheid te bieden, zonder duizenden langdurige rechtszaken te moeten voeren tegen de misdadigers van september 1999. Daarom worden alle ’kleine vergrijpen’ zoals brandstichting en diefstal voor de waarheidscommissie gebracht.

Cancio dos Santos zegt dat hij sinds zijn zaak voor de commissie kwam geen paria meer is in zijn dorp. „Ik ben blij”, zegt hij, terwijl hij meehelpt het dorp te versieren voor de viering van de onafhankelijkheid. „Ze hebben het me vergeven. Ik kan nu vrij rondlopen, zonder angst.”

Anders is het met de Indonesische militairen, die vaak worden verdacht van zwaardere vergrijpen, zoals verkrachting en moord. Zij worden grotendeels verantwoordelijk gehouden voor de 1500 doden, die drie jaar geleden bij de geweldsgolf op het eiland vielen, maar zijn onaantastbaar voor de Timorese justitie omdat Indonesië ze niet uitlevert. Na grote internationale druk heeft Indonesië achttien verdachten voor de rechter gebracht, maar slechts vijf van hen werden veroordeeld. Ze zijn allemaal vrij in afwachting van hun hoger beroep.

Ondanks de ellende in het land en het gebrek aan gerechtigheid voor slachtoffers uit het bloedige verleden van Oost-Timor, zijn veel mensen trots op hun jonge staat. Cesarina Soares, een 29-jarige moeder van vijf kinderen, zegt dat er voor haar gezin slechts geld is voor één maaltijd per dag. Maar haar leven is beter dan voorheen, toen het Indonesische leger haar man zes keer gevangennam en haar huis in brand stak. „Onafhankelijkheid is goed”, zegt ze. „We kunnen ons eigen huis niet betalen, maar we voelen ons vrij. We zijn trots.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer