Geschiedenis

Tentoonstelling Jan Luyken in Haarlem

Het zal voor velen niet moeilijk zijn om de dichter te raden bij het bekende versje over de ”orlosiemaker”: Jan Luyken, de man van de bekende emblemata, prentjes met gedichten erbij. Museum Teylers haalt hem voor het voetlicht.

Gertrude de Wildt-Brouwer
24 January 2011 14:21Gewijzigd op 14 November 2020 13:24
Beeld Teylers Museum
Beeld Teylers Museum

O Mens, beschick uw Zielen Staat,/ terwijl des leevens Uurwerck gaat;/ want als ’t Gewicht is afgeloopen,/ van deese korte leevens tijd,/ daar is geen Ophaal weer te koopen,/ voor kunst, noch Geld, noch Achtbaarheid.

In het oudste museum van Nederland, Teylers in Haarlem, is deze maanden een tentoonstelling aan de bekende doopsgezinde etser gewijd. Het museum aan het Spaarne heeft 400 prenten en 30 tekeningen van Luyken (1649-1712) in de archiefkasten liggen. Nu de doopsgezinden een jubileumjaar vieren, komen ze weer tevoorschijn in al hun schoonheid.

Uit de tentoonstelling blijkt dat Jan Luyken veel meer was dan alleen de schilder van ”Het menselyk bedryf.” Het is de conservator van het prentenkabinet ook opgevallen: „Luyken moet een vroom en arbeidzaam mens zijn geweest.” Arbeidzaam, zo blijkt uit de grote hoeveelheid prenten die Teylers en het Amsterdams Historisch Museum in huis hebben. Dat hij ook een vroom mens was, doen niet alleen zijn emblemata vermoeden, maar ook het werk dat hij leverde aan de doopsgezinde gemeente van Haarlem, zijn Bijbelse etsen en zijn brieven.

De Bijbelse prenten beslaan een groot deel van de tentoonstelling. Dat verdienen ze ook, vindt conservator Terry van Druten: „Luyken heeft zich goed ingeleefd in de personen in het Bijbelse verhaal. Hij leidde zelf een moeizaam leven, zijn vrouw en kinderen stierven jong. Daardoor zie je in de schilderijen medemenselijkheid terug.”

Voor de ets van de zondvloed moet je even gaan zitten, want uit elk detail blijkt dat Luyken de geschiedenis als het ware opnieuw heeft meegemaakt. Egels en paarden, hagedissen en kamelen, mannen, vrouwen en kinderen, allen zoeken een heenkomen.

Tussen en op de dieren bewegen zich mensen, de handen in vertwijfeling ten hemel geheven. Sommigen slepen huisraad achter zich aan, gebonden in lakens. Een moeder zit jammerend en met gevouwen handen bij een wiegje. Met grote, loodrechte stralen valt het water van bergen af, komt naar beneden uit de hemel en vult de dalen, waar inmiddels woeste kolken zijn ontstaan. Door het water beweegt zich een kolossaal, vreemd dier met een kromme nek. Zou het de Behemoth zijn waar het boek Job over spreekt?

Kijk je naar de ark, dan valt op dat dit maar een klein scheepje lijkt in het immense, rampzalige gebeuren. In die vierkante kist is maar een heel klein deel van de toenmalige mensheid geborgen. De omvang van de ramp wordt daardoor des te duidelijker. De eenzaamheid van de gelovige Noach in een ongelovige en onboetvaardige wereld moet groot zijn geweest.

Herkende Luyken misschien iets van die eenzaamheid? In een kort verhaal over zijn leven schrijft P. Arentz: „In zijn omgang was hij stil, deftig en minzaam, doch met weinigen gemeenzaam.” Deze zin zou de indruk kunnen wekken dat Luyken een zonderling was die de omgang met anderen vermeed, maar dat zou niet terecht zijn. De biograaf schrijft loffelijk over zijn hulp aan armen en rouwenden, die hij graag bijstond in hun nood. Luyken moet een man van weinig woorden geweest zijn. Hij zei er zelf over: ,Daar is niet veel te zeggen, maar veel te doen.”

Toch is Luyken niet altijd zo vroom geweest, vertelt de conservator van de etsencollectie. „Hij groeide op in een doopsgezinde familie, maar het eerste werk dat hij maakte was ”De Duytse lier” een serie minneliederen. Op zijn 26e moet hij een moment van inkeer hebben gehad en vanaf toen heeft hij al zijn werk aan de Bijbel en aan God gewijd.”

De tentoonstelling is in die zin een goede weergave van Luykens werk. Wat ontbreekt zijn echter zijn gedichten bij de afbeeldingen van beroepen. De originelen van deze typerende versjes heeft het Teylers Museum niet in bezit. Een bruikleen van dit materiaal van een ander museum zou de tentoonstelling compleet hebben gemaakt. Want juist ook uit die gedichtjes komt Luykens gerichtheid op het hemelse sterk naar voren.

Wel staan er bij de emblemata ”Leerzaam huisraad” de bijschriften geschreven: ”De lanteren – om niet verkeerd te gaan”, ”De bezem – weg stof en vuil”.

Luyken verdient het dat zijn werk nu nog zo beroemd is. Toch is het de vraag of hij zou hebben gewild dat zijn naam ook zo vermaard zou blijven. Het ging hem tenslotte om de heenwijzing naar God. Wanneer hij lof toegewuifd kreeg om zijn minutieuze handwerk was volgens de biograaf zijn antwoord: „Het dient mij maar tot een staf, om door het land van deze tijd te reizen.” Als Luyken die staf neerlegt om te sterven, wordt zijn verlangen naar God alleen nog maar groter. „Ik heb de wereld niet begeerd, maar God gezocht. Ik verlange als een visje na ’t water, om ontbonden en bij den Heere te zijn.” Van dit verlangen zijn zijn etsen een goed getuigenis.

Geloofsvervolging was familiegeschiedenis

Onthoofdingen, afgehakte ledematen en brandstapels: het zijn martelingen die veelvuldig voorkomen in het werk van Luyken. Het was niet alleen recente geschiedenis, die Luyken tekende. Zijn doperse achtergrond bracht martelaarschap heel dichtbij. De dood van de discipel Johannes Antipas etste Luyken voor ”Het bloedig toneel of martelaarsspiegel der doopsgezinde of weerloze christenen”, een boek dat bestemd was voor de doopsgezinde gemeente van Haarlem. Verderop in het boek staan ook etsen van dopersen die om hun geloof zijn gemarteld of gedood.

De pentekening staat hier nog in spiegelbeeld. Omdat vrijwel al Luykens werk uiteindelijk als ets de boeken inging, was een kopergravure nodig waar alles precies andersom op stond. De schetsen die Luyken ter voorbereiding maakte zijn heel oppervlakkig. Blijkbaar kon hij zich beter uitleven op het koper en gebruikte hij de schets vooral als kladje voor de compositie.

Op de tekening is te zien hoe Johannes Antipas om het leven werd gebracht. Onder een koperen stier werd een vuur aangestoken, waarna de discipel in de stier geworpen werd. In de Handelingen van Antipas, een boek van Symeon Metaphrastes dat tien eeuwen na Christus verscheen, is dit verhaal te lezen.

De tentoonstelling over Luyken is nog te zien tot en met 17 april in het Teylers Museum in Haarlem.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer